De negen levens van Jojo
Je moet maar durven: 3,8 miljard frank investeren in Congo, een land dat op apegapen ligt, waar een virtuele regering zonder staatsbegroting de scepter zwaait en waar rivaliserende legermilities en endemische ziekten de samenleving zwaar ondermijnen. De Société de Traitement du Terril de Lubumbashi (STL) is zelfs de belangrijkste Belgische investering in dat land sinds de onafhankelijkheid in 1960.
Op 30 november 2000 wordt STL officieel met fanfare geopend door president Laurent Désiré Kabila. De man achter STL kan alleen George Forrest (60) zijn. Terwijl roekeloze Amerikaanse, Canadese en Australische mijngroepen, in de euforie van Kabila’s optocht in 1996-1997, zich naïef te pletter liepen, haalde George Forrest eens te meer zijn slag thuis.
Onder de hoogste schoorsteenpijp van Afrika en de bijbehorende reusachtige afvalberg die decennialang het symbool waren van de rijkdom van de koperprovincie Katanga, legde Forrest in juli 1997 de eerste steen van een nieuwe kobaltslaksmelter. Nauwelijks enkele maanden nadat Kabila zichzelf in Kinshasa tot staatshoofd had gekroond. Dat Gaëtan Kakudji, de vertrouweling van Kabila, aanwezig was bij de steenlegging, was een belangrijk signaal.
In de ogen van de Kabila-rebellie werd George Forrest vereenzelvigd met Mobutu. De man die, terwijl de staatsmaatschappij Gécamines verkruimelde, nagenoeg in zijn eentje nog wat kobalt- en koperdelving op gang hield, werd door het nieuwe regime in quarantaine geplaatst. Forrest moest toezien hoe de rebellen patrouilleerden in opgeëiste vrachtwagens van zijn Entreprise Générale Malta Forrest ( EGMF), maar de grootste vernedering werd de benoeming van een volstrekt onbekende blanke Zimbabwaan, Billy Rautenbach, tot topman van Gécamines. Zoals anderen die hoopten in het nieuwe Congo hun slag te slaan, ging Rautenbach tekeer als een olifant in een porseleinkast. De Zimbabwaan zou de Congolezen leren hoe een mijn te ontginnen, maar ging amper één jaar later onder een karrenvracht van verdachtmakingen op zijn smoel.
Kabila riep George Forrest uit interne ballingschap terug om als président-directeur général het roer van het staatsbedrijf over te nemen. Hoewel een buitenstaander, is Forrest vergroeid met Gécamines. Hij kent als geen ander het net van intriges en belangenvermengingen die in het staatsbedrijf leven. Steeds minzaam glimlachend, met stalen zenuwen en vooral een niet te evenaren inlevingsvermogen in de wispelturige ballentent van de Congolese elites, weet Jojo hoe de politieke touwtjes lopen. George Forrest is in Katanga incontournable, wat hem niet altijd de meest comfortabele positie oplevert.
Vader Malta Forrest, afkomstig uit Nieuw-Zeeland, begon in 1922 als vrachtvervoerder voor Union Minière du Haut Katanga (UMHK), later Gécamines. Na de crisis van 1929 stortte Malta zich op de exploitatie van goud, koper en mangaan. Toen UMHK het exploitatierecht monopoliseerde, mocht Forrest ter compensatie de mijnsteden Kolwezi, Jadotstad (Likasi) en de legerbasis Kamina bouwen met zijn algemene aannemersbedrijf EGMF. Voor Moïse Tsjombe, de president van het toen onafhankelijke Katanga, legde Forrest nieuwe wegen aan. Later deed hij met donorgeld hetzelfde in heel het Zaïre van Mobutu.
In 1986 keerde EGMF, nu met George Forrest aan de leiding, terug naar de mijnsector, als onderaannemer van Gécamines. Forrest werd hier royaal boven de gemiddelde wereldprijs voor zijn diensten vergoed. Met steun van de Wereldbank pootte hij in de mijnen van Kolwezi een miljardenverslindende, wanstaltig grote en werkloze KOV-transportband. Forrest had ook eigen luchtvaartmaatschappijen. Over luchttransporten voor rekening van de Angolese rebellenbeweging Unitá doen hardnekkige geruchten de ronde, maar dat was hoe dan ook vóór het woord conflictdiamant werd uitgevonden.
Begin jaren negentig deed George Forrest Holding preventief aan risicospreiding. Hij kocht het failliete engineeringbedrijf Baron & Lévèque International in Luik en maakte er een vehikel van voor geografische diversificatie naar het Midden-Oosten en Chili. Niettemin overleeft Jojo in Centraal-Afrika alle tropische stormen. Om nadien als een champagnekurk opnieuw in de meest woelige wateren boven te drijven.
In 1995 kreeg George Forrest van de Zaïrese regering- Kengo groen licht voor de ontginning, als eerste privé-uitbater, van een nieuwe kobaltmijn: Kasombo. Dat hij hiermee het ontstekingsmechanisme aanbracht voor de privatisering van Gécamines, is een eer die Forrest ten volle claimt. Ook dat zou een keerpunt worden.
Jojo overtuigde Union Minière ervan naar Katanga terug te keren, na ruim dertig jaar afwezigheid, en met hem scheep te gaan in de Kasombo-mijn. Intussen hadden de Finnen van Outokumpu (nu de Fins-Amerikaanse OMG-groep, de grootste producent ter wereld van kobaltzouten), hun wagentje gekoppeld aan de enige man die zich in het mijnenveld van Gécamines enigszins wist te handhaven. Voor George Forrest was het samengaan met gereputeerde non-ferrobedrijven de bekroning van een geleidelijke professionalisering. Forrest begon zich een nieuwe maagdelijkheid aan te meten, omringde zich met bekwame ingenieurs en koestert de ambitie om zich op te werpen als de hefboom voor een heropstanding van Gécamines. Onlangs werd hij Belg en gooide hij lijnen uit naar de liberale minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel ( PRL). Delcredere, een openbare kredietinstelling, gaf een staatswaarborg voor bankleningen aan STL.
Maar zelfs Jojo kan de realiteit geen geweld aandoen. Net zo min als Rautenbach de inkomstenstroom naar de lege schatkist op gang kon krijgen, slaagt Forrest erin de zieltogende olifant op zijn poten tillen. Met OMG, die 65% in Société du Terril de Lubumbashi investeert, wordt voorlopig nog steeds kobaltertsafval uit de vroegere glorietijd van Gécamines gepuurd.
erik bruyland
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier