De laatste oase droogt op

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

Gewoon de koffers pakken en opkrassen, het zou de makkelijkste oplossing voor Suikergroep zijn. Net als andere bedrijven die nu al decennialang in Congo overleven, lonkt het bedrijf naar Azië. Het dilemma typeert de moedeloosheid van ‘Belgische oud-strijders’ in Congo.

Naast een suikerreus met plantages van 12.000 hectare is Compagnie Sucrière (60% de Belgische Suikergroep en 40% de Congolese staat) met een eigen ziekenhuis, scholen en winkels, de levensstreng van 100.000 Congolezen in Kwilu-Ngongo, in de provincie Beneden-Congo. Als Compagnie Sucrière een Amerikaans of Canadees bedrijf was geweest, dan zou US Aid of de Canadese ontwikkelingshulp het bedrijfshospitaal met 265 bedden instandhouden. Maar Suikergroep is Belgisch. En in Brussel wordt men liefst niet geconfronteerd met Belgische ondernemers in Congo. Met het aantreden van Louis Michel (PRL) als minister van Buitenlandse Zaken is daarin zogezegd een kentering gekomen, maar welke? Onder Michels voorgangers, Willy Claes ( SP) en Erik Derycke ( SP), leek het alsof de terugtrekking van de laatste Belgische bedrijfsleider uit Congo de prioriteit van het Afrika-beleid was.

Olivier Lippens, gedelegeerd bestuurder van Suikergroep (5 miljard frank omzet in België), heeft er genoeg van dat men Belgische ondernemers in Congo gemakshalve met affairisme associeert. “Een heimelijke verstandhouding tussen een klein kringetje Belgische politici en bedrijfsleiders in het Mobutu-tijdperk werpt tot op vandaag een smet op al wie in Congo nog probeert om een bedrijf overeind te houden,” klaagt Lippens. Tegelijk is een buitenlandse investering in de ogen van de Congolese machthebbers het bewijs “dat daar dus toch nog iets te verdienen valt”. En aangezien de formele economie ingestort is (zie kader: Gewurgd door de jungle) en Congo geen overheidsbudget meer heeft, zijn bedrijven die nog enigszins overeind staan de laatste melkkoe voor een leger niet-betaalde staatsambtenaren.

Vóór de plunderingen van 1991 draaiden er in Kinshasa nog 466 ondernemingen met Belgisch kapitaal. Vandaag zijn er nog een twintigtal van enige omvang. De hoofdstad was in het midden van de jaren zeventig het laatste toevluchtsoord geworden van ondernemers die probeerden te ontkomen aan de voortwoekerende kanker in het binnenland. En Beneden-Congo was, in het verlengde van de hoofdstad, zowat de laatste oase. In juli 1997 investeerde Suikergroep er nog 200 miljoen Belgische frank in een alcoholdistilleerderij voor export naar Europese cosmeticabedrijven en Franse pastisfabrikanten. Dat kon de noodzakelijke deviezen opbrengen voor de aankoop van wisselstukken en grondstoffen.

Het jonge regime van Laurent-DésiréKabila wekte nieuwe hoop. Maar drie jaar later rijst voor het eerst in 71 jaar de vraag: waarom blijven?

In mei jongstleden vloog Olivier Lippens wegens een staking ijlings naar Kwilu-Ngongo. Voor het eerst in decennia lag de onderneming lam: het personeel eiste het vertrek van de Congolese kaderleden.

Lippens: “De werknemers drongen aan op een terugkeer van de Belgen. Hoewel we het productiepeil op 70.000 ton konden handhaven, maakt het bedrijf sinds een tweetal jaren verlies. De Congolese directie zoog het bedrijf leeg, de arbeiders kregen geen werkkledij of laarzen meer en het ziekenhuis functioneerde niet langer. In de kantine is niets meer en de dispensaria zijn leeg – ondanks de budgetten die daarvoor voorzien waren. Dat gaf een schok, want we hadden bewust gestreefd naar een ‘congolisering’ van de topfuncties. De algemene directeur en zijn naaste medewerkers waren nochtans zeer bekwaam. Wat een mislukking, denk ik dan.”

Bij een bezoek aan Kwilu-Ngongo in juli 1997 zag Trends binnen de grenzen van de concessie nog bloemperken, verzorgde wegen en gebouwen. “Een oase, alsof de tijd hier heeft stilgestaan,” schreven we toen. Kwilu-Ngongo was nagenoeg uitsluitend met een vliegtuigje bereikbaar omdat het asfalt van de weg Kinshasa-Matadi weggeteerd was. Maar het goede van Moerbeke-Kwilu (zo heette dit glooiende landschap voor de onafhankelijkheid) werd gekoesterd en men leerde er met eigen voorzieningen te overleven in de Zaïrese woestenij. Met 6000 arbeiders is Compagnie Sucrière de grootste privé-werkgever in Congo, waarvan rechtstreeks (kinderen en families incluis) 100.000 mensen afhankelijk zijn. Het ziekenhuis had zes artsen, een operatiezaal, een lab, een plaatselijke productie van kinine en aspirine, en er waren 25 gedecentraliseerde dispensaria aan verbonden.

Patron, tu ne peux pas nous laisser tomber,” smeken de werknemers in Kwilu-Ngongo. Suikergroep kocht vorige maand Bundaberg Sugar, een groep van zeven suikerfabrieken en -raffinaderijen in Australië, en dat bericht is inmiddels ook in Beneden-Congo doorgedrongen. De Australische overname kostte 10 miljard Belgische frank. Bundaberg produceert 850.000 ton suiker of zowat evenveel als de totale productie van België. Op het thuisfront in het Vlaamse Moerbeke en in het Waalse Frasne produceert de nog steeds familiale Suikergroep tot 200.000 ton per jaar.

Suikergroep is niet de enige Congoveteraan die twijfelt aan de zin van in Congo blijven. Ook plantagegroepen die in Congo groot werden, houden het stilaan voor bekeken: Sipef verkocht zijn palmoliewinning en intensifieert zijn aanwezigheid in Zuidoost-Azië; JVC/Jules Van Lancker, eveneens in Beneden-Congo, prospecteert in Vietnam en Maleisië. Maar plantages kunnen geleidelijk worden afgebouwd, een suikerraffinaderij niet.

“Je kan niet op halve kracht draaien, hooguit wat minder pesticiden gebruiken of een tractor minder kopen. Maar er komt een dag dat we de afweging moeten maken. Als er plotseling een turbo-alternator zou ontploffen of we worden geconfronteerd met een hoognodige investering van 100 of 200 miljoen Belgische frank. Tja, dan moet je je echt de vraag stellen: waarom voortboeren? Als er in dit land enig perspectief bestond, zouden we verder investeren. Maar in de huidige omstandigheden zijn we verlieslatend.” Op de vraag waarom de Compagnie niet langer competitief is, volgt het laconieke antwoord: “Omdat we in Congo zijn.”

De Compagnie is

voor ongeveer alles op import aangewezen, maar Matadi is de duurste haven ter wereld en banken zijn er niet meer. Het bedrijf financiert zijn ziekenhuis, eigen ateliers voor het onderhoud van machines en rollend materieel. Wegen zijn er ook niet meer en na jarenlange verwaarlozing van de rioleringssystemen in de dorpen verderop loopt de fabriek geregeld onder water door aardverschuivingen en modderstromen.

De situatie is typerend voor 80% van de Belgische ondernemingen die in Congo overblijven. De meeste noemen zich al jaren ‘luxeschildknapen’ die gebouwen en bedrijfsinstallaties bewaken in de hoop op betere tijden. Maar sommige kapitaalkrachtige groepen hebben de knoop al doorgehakt, en het heeft hen geen windeieren opgeleverd: Interbrew, CMB, Union Minière trokken de wijde wereld in. Voor Suikergroep biedt Australië, met uitzicht op China en Vietnam, heel wat meer mogelijkheden dan Congo.

Olivier Lippens maakt zich ook zorgen over het bedrijfsimago: “We zijn in 1929 begonnen en in 2000 word ik nog geconfronteerd met mensen die blootsvoets en zonder beschermkledij riet kappen voor minder dan 1 dollar per dag. Na 71 jaar! Moeten we dit niet stoppen? Het zou de makkelijkste oplossing zijn, maar het zou ook betekenen dat we 100.000 mensen aan hun lot overlaten. Ik dacht in mijn naïviteit dat wij het anders aangepakt hadden. Hier in Kwilu-Ngongo kwam er nog water uit de kraan. We hebben het algemeen verval rondom ons lange tijd kunnen inperken.” Lippens verwijt zichzelf dat hij twee jaar lang niet op het terrein is geweest. Hij vertrouwde op zijn Congolese kaderpersoneel, maar stelt nu vast dat zij andere prioriteiten hadden. “Dat is typisch Congo: de kleine man wordt vergeten.”

In de voorbije weken doorkruiste Lippens de hele streek van Kwilu-Ngongo. “Ik heb iedereen ontmoet: de provinciegouverneur, de dorpshoofden, de vakbonden, het personeel, ook de dagloners in de rietvelden.” De Congolese directie werd met vervroegd pensioen gestuurd. Ze wordt vervangen door vijf Belgische expats en twee Indiërs.

Hoewel hij zwaar ontgoocheld is, kan Lippens begrip opbrengen voor de ontsporing van zijn Congolese kaderleden: “Hun loon was nochtans niet minder dan dat van een kaderlid in België. Maar omdat ze hun kinderen en familie in België en Amerika laten studeren, liepen die kosten astronomisch hoog op. Voeg daar het lokale cliëntelisme van tientallen cousins en petit cousins aan toe, en de vicieuze cirkel wordt erger naarmate het land verder in elkaar stuikt. Dit lijkt uitzichtloos.”

Maar Olivier Lippens is vol lof over de provinciegouverneur van Beneden-Congo: “Om hem te spreken moet ik geen uren in een paleis antichambreren. De man staat van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat tussen het volk in de velden, langs de wegen die hij probeert te herstellen. Hij treft ook maatregelen tegen afpersers. Dat is nieuw.”

De nieuwe mentaliteit die langzaam ontluikt, ver van het politieke gekrakeel van Kinshasa, schept hoop en weerhoudt Suikergroep er alsnog van om overhaast een land te verlaten waarmee het bijna driekwart eeuw vergroeid is. Zijn twee concurrenten in Congo hielden het al voor bekeken, en dus is Compagnie Sucrière met 70.000 ton de enige suikerproducent van Congo. De behoeften kunnen echter oplopen tot 500.000 ton als het Afrikaanse gemiddelde suikerverbuik van tien kilogram per inwoner ook in Congo zou worden nagestreefd (nu is dat maar drie kilogram per inwoner). Er is dus speelruimte voor de Compagnie. “Op voorwaarde dat Kinshasa een coherente visie ontwikkelt,” zucht Lippens.

Dat lijkt weinig waarschijnlijk: velen doen immers lucratieve zaakjes met import van goedkoper suiker uit de cyclische wereldmarkt. “En terwijl buurlanden suiker exporteren naar de Europese Unie, gebruikmakend van een gunstig regime – wat die landen heel wat deviezen oplevert -, heeft Congo nooit zo’n quotum aangevraagd. In Kinshasa ligt niemand daarvan wakker, omdat dit een kwestie is van algemeen belang.”

Hetzelfde geldt voor de export uit de alcoholdistilleerderij van de Compagnie die nodig is om haar importen te financieren. Lippens: “Europese lobby’s proberen die invoer te verhinderen en op een dag zal ook daarvoor een quotum nodig zijn. Maar niemand in Kinshasa die daaraan denkt. Als die export niet meer kan, valt ook voor ons het doek.”

erik bruyland

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content