De herfst moet een nieuwe lente baren

Roeland Byl redacteur bij Trends

Het is voorzichtigheid troef bij minister van Onderwijs Hilde Crevits. In alle stilte werkt ze aan de onderwijshervorming waarvoor haar voorganger Pascal Smet de volle lading kreeg. Afgelopen weekend verraste ze door te verklaren dat de hervorming al start in 2018.

Ook het nieuwe schooljaar is niet met een hervormd scholensysteem gestart. Toch had de regering-Bourgeois in haar regeerakkoord vastgelegd dat de modernisering van het onderwijs — zo heet de hervorming intussen — deze legislatuur wordt doorgevoerd. Meer dan één waarnemer had de indruk dat minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) temporiseerde om de boodschap te herverpakken.

Afgelopen weekend verraste ze door in een interview met De Morgen te verklaren dat de eerste leerlingen al in 2018 van start gaan in het hervormde secundair onderwijs. Dat is niet ver verwijderd van de oorspronkelijke timing van de vorige Vlaamse regering, die het masterplan voor de hervorming van het basis- en het secundair onderwijs had goedgekeurd. Dat plan heeft wortels die teruggaan tot de tijd dat Frank Vandenbroucke (sp.a) nog het departement Onderwijs bestierde.

Groeiend ongeduld

Voor de zomervakantie liet minister Crevits het secundair onderwijs onder de loep nemen. Sindsdien wordt uitgekeken naar een conceptnota, waarin ze de spelregels van de hervormingsoperatie zou vastleggen. Met de start van het schooljaar in het verschiet leidde dat tot enige nervositeit. Lieven Boeve, de topman van de katholieke onderwijskoepel, hoopt bijvoorbeeld dat de minister voor Nieuwjaar werk maakt van haar nota. Op die manier zouden de initiatieven die her en der al worden genomen voor de opzet van een STEM-richting — dat Engelse acroniem staat voor ‘Science, Technology, Engineering and Mathematics’ — niet langer in verspreide slagorde gebeuren. “Ik verwacht dat het gesprek daarover deze herfst op volle kracht wordt gevoerd”, zegt hij. “We hebben een duidelijke nota voor het secundair onderwijs nodig. Als we de structuren willen hertekenen en de bestuurlijke schaalgrootte willen optimaliseren, zoals het moderniseringsplan voorschrijft, dan doen we dat het beste meteen goed.”

Boeve riep vorige week in een interview met De Standaard op om knopen door te hakken. Hij wordt op zijn wenken bediend, want Crevits wil deze herfst werk maken van haar nota. “Ik vind het vreemd dat mensen denken dat het dossier niet vooruitgaat”, zegt ze. “We lopen zelfs voor op het schema. In het masterplan staat dat de matrix voor het secundair onderwijs klaar moet zijn in juni 2016. We hebben de screening van de studierichtingen achter de rug en er zijn intussen al heel wat dingen gerealiseerd. Volgens mij is het logisch dat we eerst klaar moesten zijn met de krijtlijnen van het duaal leren, met een plan voor de aanpak van schoolverlaters en met het M-decreet voor het buitengewoon onderwijs.”

Vrij vertaald bedoelt de minister dat het masterplan een draaiboek in 55 stappen is dat ze van haar voorganger heeft geërfd. Zij kan dus geen schuld hebben aan de timing. “Het onderwijs is een tanker die slechts langzaam van richting verandert”, zegt onderwijsexpert Dirk Van Damme, de ex-kabinetschef van Frank Vandebroucke, die intussen bij de OESO het Centre for Educational Research and Innovation (CERI) leidt. “Maar goed, het is ook zo dat een keer je de onderwijsmensen warm kunt maken voor een idee, die tanker snel in beweging komt.”

Crevits’ voorzichtige aanpak is onder meer te verklaren door scepsis bij de leerkrachten tegen weer een nieuwe hervorming. Eind jaren zeventig en begin jaren negentig werden in het onderwijs ook al grote veranderingen doorgevoerd. De nieuwe hervorming ligt ook politiek gevoelig. Coalitiepartner N-VA maakte er tijdens de verkiezingscampagne in 2014 een strijdpunt van. De partij betoonde zich een koele minnaar van de onderwijsplannen van toenmalig minister Pascal Smet (sp.a) en wierp zich op als de verdediger van het kwalitatieve onderwijs. Hoewel de N-VA de hervorming uiteindelijk mee heeft goedgekeurd, schermde ze er in de verkiezingsstrijd mee dat het aso niet zou verdwijnen. Dat zou nochtans een logisch gevolg zijn van de hervorming, die de tussenschotten tussen het algemeen, het technisch en het beroepsonderwijs elimineert.

Modernisering is nodig

In hun boek Het onderwijsdebat concluderen veertien onderzoekers van alle Vlaamse universiteiten dat het onderwijssysteem in Vlaanderen behoefte heeft aan de geplande hervorming. Ook onderzoekers die zich geregeld mengen in dat debat en niet meewerkten aan het boek — onder wie onderwijsspecialist Kristof De Witte (KU Leuven) en moraalfilosoof Patrick Loobuyck (UA) — sluiten zich daarbij aan. Hun argument is dat ons onderwijssysteem stoelt op dezelfde fundamenten als vijftig jaar geleden, terwijl de wereld is geëvolueerd. De technologische verandering en de volatiele arbeidsmarkt maken bovendien dat het onderwijs zich moet aanpassen, vinden ze.

België geeft ruim 6,5 procent van zijn bruto binnenlands product uit aan het onderwijs. Daarmee is het internationaal een goede middenmoter. Vlaanderen besteedt ongeveer een derde van zijn begroting aan onderwijs. Leerlingen van Vlaamse scholen doen het doorgaans beter dan die in Franstalige scholen. Ten zuiden van de taalgrens heeft één op de twee scholieren van 16 jaar al eens een jaar gedubbeld, in het Vlaamse onderwijs is dat 26 procent. “De Vlaamse scholen doen het in internationale vergelijkingen vrij goed”, stelt De Witte. “Er is niet zozeer een probleem met de leerresultaten, maar wel met de hoge uitval van leerlingen. Dat maakt een hervorming noodzakelijk.”

Zwakke leerlingen en leerlingen uit gezinnen die lager op de sociale ladder staan, blijken het in Vlaanderen beduidend slechter te doen dan in het buitenland. Onderwijseconoom Ides Nicaise (HIVA): “Die tendens is typisch voor hiërarchisch georganiseerde schoolsystemen. Sociaal achtergestelde en zwakke leerlingen raken gedemotiveerd en gaan systematisch onderpresteren. Op de duur beschouwen ze leerkrachten boycotten als een sport.”

Domeinscholen of aso

Ongeveer een op de zeven leerlingen verlaat het secundair onderwijs zonder diploma. Voor de meeste experts is het zogenoemde watervalsysteem daarbij een belangrijke boosdoener. Dat komt erop neer dat leerlingen in een sterke aso-richting proberen te starten en geleidelijk afzakken naar minder sterke richtingen. In de perceptie zijn dat steevast richtingen in het tso of het bso. Het maakt dat sommige leerlingen langer in het aso blijven hangen dan goed voor hen is. Ze raken daardoor gefrustreerd en verlaten de schoolbanken vroegtijdig.

De onderwijshervorming schuift domeinscholen als de oplossing naar voren. Er zouden vijf domeinen worden afgebakend: ‘wetenschap en techniek’, ‘taal en cultuur’, ‘welzijn en maatschappij’, ‘kunst en creatie’ en ‘economie en organisatie’. Binnen die domeinen zouden alle richtingen van het bso, tso, kso en aso vanaf het derde middelbaar een plaats krijgen in dezelfde school.

Kristof De Witte: “Omdat de domeinscholen in een bepaald interesseveld alle richtingen aanbieden, wordt de mobiliteit tussen een meer theoretische en een meer arbeidsgerichte richting gemakkelijker — in beide richtingen. Het wordt eenvoudiger om in te spelen op de interesses van een leerling. Nu worden te vaak negatieve keuzes gemaakt. Veel scholieren kiezen door eliminatie en proberen zo lang mogelijk in het aso te blijven. Domeinscholen kunnen dat veranderen, en dat zou de uitval verminderen.”

Zonder schotten

In april 2015 presenteerde minister Crevits de resultaten van de doorlichting van de bijna driehonderd studierichtingen die in de tweede en de derde graad bestaan. “Er zijn een aantal merkwaardige vaststellingen uit die screening gekomen”, zegt ze. “Van een aantal studierichtingen is het moeilijk in te schatten of ze een goede basis vormen om voort te studeren, of ze georiënteerd zijn op de arbeidsmarkt, of geen van beide doen. Onderwijs is volgens mij een verhaal van kansen bieden. Het is daarom cruciaal erover te waken dat elke jongere bij zijn studiekeuze duidelijk weet welke toekomstkansen die keuze biedt.”

Crevits is daarom voorstander van het rationaliseren van het aantal studierichtingen. Maar worden de schotten tussen het aso, het bso en het tso nu afgeschaft of niet? “Ik twijfel totaal niet aan het verdwijnen van die schotten”, zegt ze. “Er zijn veel technische richtingen die uitstekend voorbereiden op voortstuderen, en er zijn andere die voorbereiden op de arbeidsmarkt. Volgens mij worden die schotten op termijn vanzelf overbodig. Met die kanttekening dat het best mogelijk is dat sommige scholen zich meer specialiseren in de voorbereiding op de arbeidsmarkt, en dat andere meer mikken op de doorstroming naar het hoger onderwijs.”

Met andere woorden: de kwestie wordt voorlopig verdronken in de techniciteit. In het taalgebruik schuift het afschaffen van de schotten op naar de rationalisering van de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs. Scholen krijgen daarbij geen keuze opgelegd over hoe ze zich als domeinschool met verscheidene studierichtingen of als campusschool met diverse locaties moeten profileren.

Brede eerste graad

Een ander heikel punt in het onderwijshervormingsplan is de zogenaamde brede eerste graad. Volgens de hervorming komt er in de eerste twee jaren van het secundair een gemeenschappelijke sokkel van 27 lesuren per week, met meer aandacht voor wetenschappen, economie en cultuur. Daarnaast zijn er vijf uren voor differentiatie in het eerste jaar. In het tweede middelbaar wordt dat differentiatiepakket zeven uur.

De terminologie ‘brede eerste graad’ ligt gevoelig. Crevits poneert dezer dagen dat ze geen eenheidsworst wil in de eerste jaren. N-VA benadrukt graag dat er aan de eerste graad niets verandert. Lieven Boeve liet zich al meermaals ontvallen dat zo’n brede eerste graad er eigenlijk al is.

“Ik denk wel dat iedereen de noodzaak van een uitgestelde studiekeuze erkent”, zegt Kristof De Witte. “Het begrip van de brede eerste graad wakkert de angst aan dat er onvoldoende uitdaging zou zijn voor sterke leerlingen. Ik denk dat zo’n angst onterecht is, zolang de differentiatie maar goed gebeurt. Dat geldt trouwens net zo goed voor sterke als voor zwakke leerlingen. De mogelijkheden met zogenoemde plusuren zijn legio, maar het vergt wel extra kennis van leraren. Die kennis zit nu onvoldoende in de lerarenopleiding.”

Omgaan met heterogeniteit

Uit academisch onderzoek blijkt overvloedig dat het vaak nefast werkt om op vroege leeftijd te bepalen welk onderwijsniveau een kind moet krijgen. Dat keuzemoment uitstellen van 12 naar 14 jaar, is waar de brede graad om draait. Al benadrukken de onderzoekers unaniem dat ook het verdiepen voor de sterke leerlingen noodzakelijk is voor het slagen van de aanpak. Ides Nicaise: “Er is op dat gebied zeker heel wat te doen. Een van de grootste uitdagingen is omgaan met heterogeniteit in een klas. In het huidige systeem probeert men die te beperken en jongeren van dezelfde interesse en hetzelfde niveau samen te plaatsen. Dat is curriculumdifferentiatie in plaats van klasdifferentiatie. Op die manier vergroten de intellectuele en sociale ongelijkheden.”

Eigenlijk lijkt de discussie van de brede eerste graad grotendeels neer te komen op een clash tussen de wens om alle sociologische lagen in het onderwijs gelijke kansen te geven en de behoefte aan een goed opgeleide elite. Van Damme: “Over de brede eerste graad ben ik geen hardliner, maar de overgang van het basisonderwijs naar het secundair mag geen beslissend moment zijn waar de sociale achtergrond een hoofdrol speelt. Ik pleit voor een geleidelijke overgang, een gemeenschappelijke sokkel waardoor de sterktes en de zwaktes van een leerling in de eerste graad duidelijk kunnen worden. Maar er zullen altijd sterke en minder sterke leerlingen zijn. Excellentie is absoluut belangrijk. Leerlingen moeten worden uitgedaagd. Een brede eerste graad mag niet synoniem zijn voor het invoeren van mediocriteit.”

Roeland Byl

“Het is cruciaal erover te waken dat elke jongere bij zijn studiekeuze duidelijk weet welke toekomstkansen die keuze biedt”- Hilde Crevits

Zwakke leerlingen en leerlingen uit gezinnen die lager op de sociale ladder staan, doen het in Vlaanderen beduidend slechter dan in het buitenland.

“Een brede eerste graad mag niet synoniem zijn voor het invoeren van mediocriteit” – Dirk Van Damme

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content