De gezondste cijferaars van het land
Deze week legt het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) zijn objectieven voor het komende jaar vast. Met het oog op de kostenbeheersing in de ziekteverzekering is dat een belangrijk evenement. Het kenniscentrum biedt immers een wetenschappelijke basis voor een rationeel en doeltreffend gezondheidsbeleid.
Jaarlijks krijgt het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) een subsidie van ongeveer 8 miljoen euro om wetenschappelijke studies uit te voeren of te laten uitvoeren. Het personeelsaantal schommelt rond 40 medewerkers en bestaat grotendeels uit hooggekwalificeerde artsen en experts met een background in gezondheidseconomie. Het centrum heeft een adviserende rol, zodat de overheid haar beslissingen in de gezondheidszorg wetenschappelijk kan onderbouwen.
De moderne gezondheidszorg is ingewikkeld en vooral duur. Alle geïndustrialiseerde landen kampen met een snel stijgende gezondheidsfactuur. De reden voor die kostenstijging ligt niet alleen in de vergrijzing, maar vooral in de evolutie naar dure, nieuwe medische technologie en de toegenomen eisen van patiënten. Een expertisecel die erop kan toezien dat de middelen in de ziekteverzekering ook doelmatig worden gebruikt, is dus niet overbodig.
Frank Vandenbroucke (SP.A) en Jef Tavernier (Groen!) zetten zo’n centrum al in de steigers, maar het was Rudy Demotte (PS) die in 2003 het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) boven de doopvont mocht houden. Met de start van de parastatale instelling haalde ons land een achterstand in tegenover andere geïndustrialiseerde landen. Het KCE moest de leemte tussen het beleid en de medische praktijk opvullen. Vooral Denemarken, Frankrijk en Groot-Brittannië golden als voorbeeld. Drie jaar later speelt België wel mee op Europees vlak en is het kenniscentrum uitgegroeid tot een heuse expertisecel die veel weg heeft van een kleine kmo in de wetstraat.
Op die manier wordt een rationeel beleid mogelijk dat is gebaseerd op evidence based medicine (een geneeskunde die steunt op klinische bewijzen en minder op opinies). Althans, dat is de theorie. Hoe het staat met de praktijk? Zegt algemeen directeur Dirk Ramaekers (KCE): “We hebben intussen een reputatie opgebouwd. Zowat de helft van onze rapporten heeft een direct effect op het beleid.”
Geloofwaardigheid opbouwen
Aan universiteiten, bij ziekenfondsen en bij het Riziv liepen uiteraard al heel wat mensen rond die over expertise in de gezondheidszorg beschikten. Het kenniscentrum moest de link tussen wetenschap en beleid echter versterken, zonder een academisch centrum te worden. Eigenlijk kwam het daarmee in het vaarwater van verschillende partijen waar het bovendien nog mee moest samenwerken. De oprichting kon dus helemaal foutlopen.
Daarom bombardeerde Dirk Ramaekers het verwerven van geloofwaardigheid tot de belangrijkste prioriteit in de eerste jaren. In drie jaar tijd is dat goed gelukt, zo blijkt. “Dat komt omdat er wel degelijk politieke bereidheid was, maar ook omdat in het veld de geesten waren gerijpt dat België niet langer kon achterblijven op het vlak van gezondheidseconomie,” denkt Dirk Ramaekers.
Heel zeker speelt ook de transparantie van het centrum mee. Iedere burger kan aan het centrum een studie voorstellen en de rapporten van het centrum worden niet alleen in besloten kring gepubliceerd, maar zijn voor elke burger consulteerbaar op de website. “Daardoor moeten we in detail vastleggen wat we doen en kunnen we ons geen uitschuivers veroorloven,” weet Dirk Ramaekers.
Zo werkt het: elk jaar kan iedereen tot in de maand mei een studie aanvragen via een formulier op de website van het KCE. Daarop zit wel een inhoudelijke drempel. De aanvrager moet moeite doen om zo’n dossier in te dienen. In de praktijk komt meer dan de helft van de voorstellen van het Riziv, een federale overheidsinstelling, van universiteiten of ziekenfondsen. Omdat het centrum slechts een capaciteit van twintig tot dertig studies per jaar heeft, beslist de raad van bestuur elk jaar in oktober over het programma van het volgende werkingsjaar.
“Daarbij houden we rekening met de methodologische haalbaarheid, de relevantie op het vlak van het doelmatig gebruik van middelen en met beleidsprioriteiten,” zegt Ramaekers. “We zullen bijvoorbeeld geen studie maken over de behandelingsmethoden tegen kaalheid bij mannen.”
Bovendien besteedt het KCE ook een flink stuk van zijn onderzoeken uit. Iets waarvan de mensen met expertise in de gezondheidszorg profiteren, aangezien zij altijd een offerte kunnen sturen bij een openbare aanbesteding. Op die manier is naar verluidt een gezonde dynamiek ontstaan. Ramaekers beklemtoont: “We houden mogelijke conflicts of interest heel strikt in het oog. Niet dat onderzoekers geen banden mogen hebben met de industrie, maar ze moeten die wel melden in het kader van een rapport.”
Impact op het beleid
Binnen de raad van bestuur van het kenniscentrum zitten, zoals gebruikelijk in het overlegmodel dat onze ziekteverzekering hanteert, de stakeholders van de gezondheidszorg. Dat zijn vertegenwoordigers van het Riziv, Volksgezondheid en Sociale Zaken, vertegenwoordigers van het beleid, sociale partners en mensen die de ziekenhuizen, ziekenfondsen en artsen vertegenwoordigen. Die partners bepalen mee welke onderzoeken het KCE uitvoert. Bovendien spreken ze zich ook uit over de rapporten als ze klaar zijn en keuren ze de beleidsconclusies goed.
“Ik ben zeer tevreden met de werking,” zegt Ramaekers. “In andere landen blijft een vergelijkbare expertisecel meestal puur wetenschappelijk, terwijl de link naar het beleid juist zo belangrijk is.”
Daar ligt precies de kern van het centrum. Wat zou het nut zijn van een expertisecel als de impact op het beleid onbestaande is? De kennis over de gezondheidszorg was voor de oprichting van het KCE immers ook al voorhanden, alleen zat ze verspreid over universiteiten, ziekenfondsen, Riziv en artsenverenigingen. “Wetenschappelijke rapporten en besluitvorming blijven ook nu nog twee verschillende dingen,” beklemtoont Ramaekers. “Het is de overheid die beslist om ons advies al dan niet te volgen.”
In zijn driejarige bestaan publiceerde het KCE ongeveer vijftig studies. Het ene rapport deed al meer stof opwaaien dan het andere. Op het terrein valt toch kritiek te horen op sommige rapporten (zie kaders). De reactie van Ramaekers spreekt echter voor zich: “Wij werken goed samen met de ziekenfondsen, de geneesmiddelenindustrie, de ziekenhuizen en de artsenverenigingen. Het enige basisidee waarvan we iedereen proberen te overtuigen, is dat de bomen niet langer tot in de hemel groeien. Onze rapporten moeten in de eerste plaats het wetenschappelijke veld uitdagen. Ze moeten altijd gebaseerd zijn op feiten en de methode moet wetenschappelijk gevalideerd zijn. Dat sluit discussie zeker niet uit, maar we willen niet blijven steken in het welles-nietesgedoe van belangengroepen en lobbyisten.”
Roeland Byl
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier