De geschiedenis is van historisch belang
Ondernemers vervullen een belangrijke rol in de samenleving, niemand zal dat ontkennen. Ze geven mensen een job, een inkomen; ze zijn de motor van de economie… Het is dan ook merkwaardig dat Belgische economen/historici voor deze sturende actoren in het economisch landschap tot op heden relatief weinig aandacht hadden. Het recente boek van de professoren Ginette Kurgan-Van Hentenryk ( ULB) en Erik Buyst ( KU Leuven), 100 Grote bedrijfsleiders van de 20ste eeuw in België (Alain Renier & Co Brussel, 1999) waarin korte biografieën van succesvolle ondernemers zijn opgenomen, vormt een uitzondering.
Veel talrijker zijn echter de publicaties van (financiële) journalisten over sensaties en schandalen, over geld, invloed en macht. Het nieuwe boek van Ludwig Verduyn over de tweehonderd rijkste families van België, waarin ondernemers en bedrijfsleiders een prominente plaats innemen, past in dat rijtje. Het gevaar van zulke publicaties is evenwel dat ze de negatieve houding van ondernemers inzake publiciteit en openheid nog vergroten. Belgische ondernemers zijn meestal niet geneigd bedrijfsgegevens openbaar te maken, zelfs niet voor wetenschappelijk historisch onderzoek. Zo hebben slechts enkele bedrijven en/of ondernemers hun privé- of bedrijfsarchief gedeponeerd in een erkende archiefinstelling.
Permanente innovator.
Nochtans is de ondernemersgeschiedenis, samen met de aanverwante business history, in het buitenland een druk bedreven subdiscipline van de economische geschiedenis. Het start allemaal in de jaren veertig in de Verenigde Staten, wanneer Artur H. Cole, hoogleraar aan de Harvard Business School onder de indruk raakt van het werk van Joseph A. Schumpeter. Volgens Schumpeter is de ondernemer een permanente innovator. Hij onderscheidt daarbij vijf groepen van innovaties: een nieuw product, een nieuwe productietechniek, het gebruik van nieuwe grondstoffen, het invoeren van een nieuwe interne organisatie en het veroveren van een nieuwe markt. Deze innovaties kunnen pas met succes in een bedrijf worden doorgevoerd wanneer de ondernemer bepaalde karaktereigenschappen bezit, zoals doorzettingsvermogen, charisma en gezag.
In tegenstelling tot de klassieke business history, waarin de aandacht vooral gaat naar het bedrijf als instituut, staat in de entrepreneurial history de ondernemer centraal. Cole pleit ervoor om de ondernemer op een interdisciplinaire manier te bestuderen. Ondernemers zijn immers sterk beïnvloed door de samenleving waarin ze leven en werken. Sociale achtergrond, opleiding, politieke en ideologische opvatting zijn van cruciaal belang.
Managerial Revolution.
Wanneer Cole in 1958 zijn emeritaat neemt, verliest de ondernemersgeschiedenis sterk aan belang. Voortaan wordt de onderzoeksagenda gedomineerd door de institutionele, vergelijkende bedrijfsgeschiedenis, die ontwikkeld wordt door Alfred D. Chandler jr. In deze opvatting spelen ondernemers slechts een marginale rol. Zij zijn niet meer dan de oprichters van bedrijven, die vervolgens uitgroeien tot bureaucratisch georganiseerde multinationals, geleid door professionele managers. De Managerial Revolution, of de scheiding tussen eigendom en leiding, maakt het mogelijk dat ondernemingen kunnen blijven groeien. Chandlers ideeën passen perfect binnen de sfeer van de jaren zestig en zeventig: het Amerikaanse management verovert in deze jaren de wereld.
Vanaf de jaren tachtig verschuift de aandacht – onder meer onder invloed van de economische recessie – opnieuw naar het ondernemerschap. Bedrijfskundigen en consultants focussen vooral op de beginnende ondernemer: welke factoren bepalen of iemand al dan niet succesvol is?
België: matige belangstelling.
Zoals reeds eerder gezegd nAmen Belgische economen/historici aanvankelijk niet deel aan dit debat. Het wetenschappelijk onderzoek inzake ondernemers- en bedrijfsgeschiedenis kwam in vergelijking met het buitenland laat op gang. Het Centrum voor Bedrijfsgeschiedenis van de Ufsia, opgericht in 1971, vervulde lange tijd een eenzame pioniersrol.
Een drietal oorzaken kunnen voor deze matige belangstelling worden aangestipt.
Ten eerste is er een probleem van het bronnenmateriaal. Bedrijven besteden niet veel aandacht aan hun historisch archief. Het wordt vaak als onbelangrijk beschouwd en verdwijnt niet zelden wegens plaatsgebrek in de papiercontainer. Ondernemingen met een goed bewaard, degelijk geordend archief zijn dan ook eerder een zeldzaamheid en dikwijls moeilijk toegankelijk. De rijksarchieven in ons land bieden niet echt een oplossing; zij bezitten vooral archieven van overheidsbedrijven en parastatalen.
De gebrekkige economisch/historische kennis en scholing van studenten geschiedenis is een tweede oorzaak. Bovendien zijn studenten (toegepaste) economie – net zoals vele ondernemers zelf? – slechts matig geïnteresseerd in economische geschiedenis.
Een derde factor is de afwezigheid van grote ondernemingen in België. Buitenlandse voorbeelden leren dat vooral zij een beroep doen op onafhankelijke onderzoekers om hun bedrijfsgeschiedenis – bijvoorbeeld ter gelegenheid van een jubileum – te laten schrijven.
Onverschilligheid.
Ondanks deze pessimistische schets zijn sinds het midden van de jaren tachtig belangrijke vorderingen gemaakt. Aan verscheidene universiteiten zijn economen/historici actief op het terrein van de bedrijfs- en ondernemersgeschiedenis. Populaire topics zijn de ontwikkeling van de distributiesector, de maritieme wereld ( CMB, Kreglinger) en het bank- en financiewezen ( Generale Bank en Generale Maatschappij). Recentelijk investeerden ook enkele provinciebesturen en het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen in fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar het belang van de ondernemer en het bedrijfsleven in het verleden. De typische eigenheid van het Vlaams economisch landschap, gekenmerkt door talloze kleine en middelgrote ondernemingen, staat hierbij centraal.
De eerste contacten wijzen op een zekere onverschilligheid van ondernemers en bedrijven voor dit soort onderzoek. En dat is jammer. Naarmate de nationale en internationale concurrentie groter wordt en de drang tot profilering toeneemt, kan het eigen verleden als uithangbord, als ondersteuning van reputatie, strategie en beleid worden gebruikt.
yves segers
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier