De geheime agenda
Vergeet sociale en ecologische dumping. Haal investeringen en concurrentie van de agenda. Let op voor de torpedostrategie van de Fransen. Jagdish Bhagwati, gerenommeerd internationaal econoom, neemt aan de vooravond van de WTO-vergadering in Seattle geen blad voor de mond.
New York.
“Ik ben niet zo optimistisch over de nakende nieuwe onderhandelingsronde over het internationale handelssysteem. Ik vrees vooral wat ik gemeenzaam omschrijf als de Franse subversie. Ook andere landen zijn in dit bedje ziek, maar vooral in Frankrijk leeft het verlangen om het opnieuw over een meer protectionistische boeg te gooien,” vindt Jagdish Bhagwati, hoogleraar aan Columbia University en universeel erkend als een autoriteit inzake internationale handel (zie kader Wereldburger). We hadden een lang gespek met hem aan de vooravond van de derde ministeriële conferentie in het kader van de World Trade Organisation ( WTO), die plaatsvindt van 30 november tot en met 3 december 1999 in Seattle, de thuishaven van de getergde Amerikaanse giganten Microsoft en Boeing.
In principe wordt in Seattle de startvlag gehesen voor een nieuwe ronde over de internationale vrijhandel. De vorige liberaliseringsronde liep van 1986 tot 1994 en verwierf naambekendheid als de Uruguay Ronde, die nog liep onder auspiciën van de voorganger van de WTO, de GATT ( General Agreement on Trade and Tariffs). Voorheen zorgde de GATT via de Kennedy Ronde en de Tokio Ronde ook voor belangrijke stappen voorwaarts in de vrijmaking van de internationale handel. Op 1 januari 1995 ruimde de GATT de plaats voor de WTO. Door de jaren heen bestudeerde Bhagwati als geen ander alles wat met GATT, WTO en vrijhandel te maken heeft.
TRENDS. U toont zich erg negatief over de houding van een belangrijk land als Frankrijk ten aanzien van de nakende Seattle Ronde. Overdrijft u niet?
JAGDISH BHAGWATI. Het is voor mij zonneklaar dat de belangrijkste Europese onderhandelaar Pascal Lamy, Fransman en lid van de Europese Commissie, met een verborgen agenda naar Seattle trekt. In Tokio vernam ik van Japanse overheidsambtenaren dat Europa hen de voorbije weken benaderde met het aanbod hen te steunen in hun klacht dat de Amerikanen te vaak en te willekeurig hun toevlucht nemen tot antidumpingingrepen. Nu weet iedereen dat de Europeanen en de Japanners het spel absoluut niet fairder spelen inzake antidumping dan de Amerikanen. Het enige verschil zit hem in het feit dat telkens de Amerikanen op dat vlak maatregelen nemen, er steevast een felle binnenlandse discussie ontstaat. In Europa en Japan voert men soortgelijke maatregelen door, maar zwijgt iedereen als vermoord. Ergens hebben Amerikanen toch wel sneller last van hun geweten ( lacht uitbundig). Het spelletje van de Europeanen is duidelijk: zij steunen de Japanners inzake antidumping in de hoop zo deze laatsten achter de onverzettelijke Europese positie inzake landbouw te krijgen.
Horen zulke tactische manoeuvres niet onvermijdelijk bij de voorhoedegevechten naar zo’n belangrijke topontmoeting toe?
Ja, maar het antidumpingvoorbeeld illustreert dat Europa in ieder geval met een grote dosis cynisme naar de Seattle-meeting komt. Als men op deze piste doordenkt en zich bij de direct betrokkenen verder gaat informeren, duikt een breder plaatje op, dat heel ongezond oogt. Waarom wil Europa in het kader van de komende onderhandelingsronde echt over alles praten? Leert het verleden niet dat bij dit type van brede internationale onderhandelingen zo’n aanpak een hoge mate van zekerheid biedt dat er uiteindelijk over niets een akkoord bereikt wordt? Is het dan pervers te denken dat de heer Lamy een subtiele torpedostrategie gaat hanteren, die wonderwel aansluit bij de in zijn geboorteland opnieuw hard weerklinkende roep om van het strakke principe van de vrijhandel af te stappen?
U verwierf een hele reputatie als criticus van het Amerikaanse handelsbeleid. Nu gaat u blijkbaar akkoord met hun optie om in het kader van de Seattle Ronde een beperkt aantal thema’s aan te snijden?
Ze gaan in Washington niet weten wat hen overkomt, maar inderdaad, deze keer sta ik op hun lijn. Er is nog veel te doen dat in het verlengde ligt van de Uruguay Ronde en dus veel te maken heeft met de vrijmaking van de wereldhandel. Het gaat daarbij essentieel om landbouw, diensten, intellectuele eigendom en toch ook nog importtarieven op industriële producten. Zo heffen de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, nog steeds 15% importtaks op textielproducten. Zeker in een steeds inniger geïntegreerde wereldeconomie vormt een heffing van 15% een aanzienlijk concurrentieel nadeel voor de getroffen industrie. Laat ons eerst deze hinderpalen uit de weg ruimen voor we de aanpak nog verbreden.
Die bredere aanpak draagt de voorkeur weg van de Europeanen. Los van uw eerdere bedenking dat daar mogelijk een torpedostrategie achter zit, rijst de vraag welke punten in zo’n allesomvattende discussie op tafel kunnen komen.
Het gaat essentieel om drie onderwerpen: investeringen, concurrentiebeleid, en sociale en ecologische dumping. De eerste twee thema’s zijn erg gecompliceerd. Inzake de ontwikkeling van een internationale investeringscode volstaat het te verwijzen naar de mislukte pogingen die op dat vlak ondernomen werden in het kader van de Oeso. Betrek je daar de ontwikkelingslanden direct bij, dan staat het in de sterren gescheven dat de hele discussie nog veel moeilijker wordt. Wat het aspect concurrentiebeleid betreft, ligt het kalf vooral gebonden in de VS. Ook hier zorgt de obsessie met Japan voor een gebrek aan sereen denken. Vooral de Amerikaanse antitrustautoriteiten weren zich als een duivel in een wijwatervat om volledig de handen vrij te houden. Zij willen onder geen beding dat internationale afspraken inzake vrijhandel zouden interfereren met hun normen inzake deugdelijk competitief gedrag. Ik vrees dus een grote onverzettelijkheid van de Amerikanen op dit vlak. Voor investerings- en concurrentiecodes is het volgens mij best dat men eerst via studiegroepen tot duidelijk inzicht in de problematiek poogt te komen, vooraleer tot politieke besluitvorming te willen overgaan.
Op het vlak van milieu- en arbeidsstandaards zullen de ontwikkelingslanden zich wellicht even onverzettelijk opstellen?
Ja en ik vind die houding zeer terecht. Ik neem niet graag woorden als neo-imperialisme en -kolonialisme in de mond, maar in dit geval zijn ze terecht. Het getuigt van een enorme arrogantie, gekoppeld in sommige gevallen aan een ontzettende stupiditeit, om te eisen dat deze punten op de agenda van de WTO zouden komen. Zij horen niet thuis op die agenda. Neem de arbeidsstandaards. Lonen volgen de productiviteit. Aan die regel valt niet te tornen. Wat wil je dan afspreken? Kinderarbeid? Met welk recht komen Belgen of Amerikanen aan Indiërs of Peruvianen zeggen wat ter zake wel en niet kan? Bovendien wil een land als India ook vermijden dat men, bijvoorbeeld, modellen van syndicale organisatie opgelegd zou krijgen, waarvan in het Westen duidelijk gebleken is dat ze op langere termijn vrij desastreus zijn voor de economische én de sociale ontwikkeling. Aan de discussie over universele arbeidsstandaards kleeft een ontzettende hypocrisie. Neem nu vice-president Al Gore in de VS. Voor zijn presidentskandidatuur heeft hij de steun van de vakbonden nodig. Eén van de manieren om die steun af te kopen, bestaat erin te pleiten voor universele arbeidsstandaards, omdat op die manier een aantal vakbondsbastions bescherming tegen de internationale concurrentie kunnen krijgen. Idem dito voor de Duitse bondskanselier Gerhard Schröder. Onder meer als gevolg van de besparingsmaatregelen heeft hij meer dan de handen vol met de vakbondsvleugel van zijn partij. Dus werpt hij een geschenkje uit dat hen wat rustig houdt. Ik zeg niet dat mensen als Gore en Schröder zich niets aantrekken van het lot van de armen in de Derde Wereld. Ik zeg wel dat die bekommernis hen niet inspireert om voor internationale sociale afspraken te pleiten.
Stelt u de hele discussie over ecodumping op één lijn met de sociale dumping?
Zonder meer. Laten we één van de meest frappante voorbeelden nemen, de discussie over wouden en houtkap. In het Westen beweren allerhande milieugroeperingen dat het aan de vrijhandel en instellingen als het WTO ligt dat er ter zake een probleem zou bestaan. Los van de vraag of deze bewering klopt – ik ben daar niet zo zeker van – gaat hun discours voorbij aan het meest fundamentele aspect van deze discussie: wie heeft het recht om anderen normen op te leggen? In Afrika bestaat de kap-en-brand-landbouw reeds eeuwen. Terwijl de westerse activisten vragen om beperkingen inzake kap van het regenwoud door te voeren, worden ook nog volop bossen omgehakt in de VS, Canada en Europa. Dat is je reinste imperialisme. De WTO heeft reeds een erg moeilijke opdracht. Bezwaar die niet door dit soort zaken erbij te betrekken”.
JOHAN VAN OVERTVELDT
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier