De geboorte van een mijngigant

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

Met 40,7 procent meer winst vorig jaar, mede door de Chinese vraag naar grondstoffen, maakt de trading- en mijnbouwgroep Glencore zich op voor een beursgang. Aan dit succesverhaal zitten ook Belgische kleurtjes.

Op 27 juni 2006 kondigde de Belgisch-Congolese zakenman George Forrest in de Congolese mijnstad Kolwezi “de belangrijkste private industriële investering aan sinds de Congolese onafhankelijkheid”. Katanga Mining Ltd. liet weten 426 miljoen dollar te investeren om van het mijnencomplex ‘Kamoto’ opnieuw het kroonjuweel te maken van de ingestorte Congolese mijnbouwreus Gécamines.

George A. Forrest International Afrique was met 24,44 procent van de aandelen in Katanga Mining Ltd. (KML) grootaandeelhouder in het op de beurs van Toronto genoteerde nieuwe mijnbedrijf. Die dag werden de belangrijkste mijnen van Gécamines – tot eind jaren tachtig nog goed voor 40 procent van de Congolese staatsinkomsten – officieel overgedragen aan Katanga Mining, een overdracht van staatseigendom die bij een Congolese parlementaire onderzoekscommissie heel wat vragen opriep.

Het aandeel Katanga Mining was toen 6,30 Canadese dollar waard, schoot pijlsnel omhoog tot 27 Canadese dollar in juli 2007, maar zakte in volle financiële wereldcrisis tot 0,49 Canadese dollar. De overgrote meerderheid van Katanga’s aandeelhouders zag in minder dan één jaar 98 procent van zijn inleg in rook opgaan. Van de grootse plannen bleef niets over.

In januari 2009 sprong een reddende engel bij: de discrete Zwitserse tradinggroep Glencore International AG verwierf 88 procent van Katanga Mining. Vandaag staat de beurskoers op 1,40 Canadese dollar; Glencore en Forrest hebben respectievelijk een belang van 74,4 en 3 procent in het nieuwe mijnbouwbedrijf. Maar intussen zijn alle Belgen verdwenen uit topfuncties en de raad van bestuur. Vooral Franstalige politici droomden van KML als een nieuw anker voor Belgische belangen in Congo.

Antwerpenaar Marc Rich

Bij zijn oprichting in 1974 stond het tradinghuis uit het Zwitserse Baar in het kanton Zug bekend als Richco. Bekend is veel gezegd, want zelfs vandaag nog schuwt Glencore de schijnwerpers en zeker de media. Al komt daar noodgedwongen verandering in, omdat de intussen veelzijdige reus – het grootste handelshuis ter wereld in grond- en delfstoffen en sinds kort ook mijnbouwer – zich opmaakt voor de introductie van een kwart van zijn kapitaal op de beurzen van Londen en Hongkong. Het nieuwsagentschap Reuters schat de beurskapitalisatie op 60 miljard dollar.

Richco was het geesteskind van de in Antwerpen geboren Amerikaan Marc Rich. Hij begon als een sluwe oliemakelaar in New York en werd wegens schending van het olie-embargo met Iran veroordeeld tot 325 jaar gevangenis. Rich vluchtte naar Zwitserland, maar kreeg onverwachts gratie van president Bill Clinton. In 1994 verkocht hij zijn bedrijf voor een half miljard dollar aan het management en Richco werd omgedoopt tot Glencore (GlobalEnergyCommodityResources).

Marc Rich bestempelde de nieuwe topman, Ivan Glasenberg, als “briljant, met een scherpe intelligentie” – een waardige opvolger van de listige patriarch die Glasenberg in 1984 zelf had binnengehaald. Met een netwerk van 2000 traders, juristen en accountants in 40 landen, stoomt de locomotief door de wereldhandel in grondstoffen, voortgestuwd door winstdelingen onder partners en een bonuscultuur waar ze in Wall Street nostalgisch van worden.

Arrogant en briljant, in de beste Marc Rich-stijl, streven de jonge wolven van Glencore naar marktdominantie. Zo nodig smeden ze allianties met Russische oligarchen en Afrikaanse mijngroepen via goed geplaatste connecties. Deals zoals in Katanga hebben Glencore, volgens Reuters, in de grondstoffenhandel op een niveau getild dat de positie van Goldman Sachs in de financiële wereld evenaart.

Supercyclus

Met 100 miljard dollar omzet net een maatje groter dan het voedingsconcern Nestlé, de farmaceuticareus Novartis of de bankgroep UBS handelt Glencore in olie, gas en kolen, in landbouwproducten en mineralen. Meer dan een derde van de groepsomzet komt uit de grondstoffenhandel.

Volgens het Britse financiële onderzoeksbureau Liberum Capital bezit de groep wereldwijd voor bijna 15 miljard dollar aan mijnen, hoogovens en raffinaderijen, onder meer 34 procent in de Zwitserse mijnbouwgroep Xstrata en 8 procent in de Russische aluminiumreus Rusal. In Brussel is er een kantoor van Recylex, een recyclagebedrijf waarvan 32,2 procent in handen is van Glencore. Recylex heeft fabrieken in Frankrijk en Duitsland voor recuperatie van propyleen en van zink en lood uit batterijen.

Op 3 maart werd bekendgemaakt dat Glencore afgelopen jaar 40,7 procent meer winst realiseerde dan in 2009 of 2,7 miljard euro netto. De vlugge jongens surfen op de belangrijkste supercyclus voor mineralen en grondstoffen sinds begin vorige eeuw, aangedreven door de vraag uit China en andere opkomende economieën. Klanten zijn wereldbedrijven als BP, Total, Exxon Mobil, Conoco-Philips, Chevron, Vale, Rio Tinto, ArcelorMittal, Sony en vele andere.

“Ze hebben er bij Glencore een handje van weg om uit elke deal voor zichzelf het beste te halen”, zegt Reuters. En dat was niet anders bij de overname van Katanga Mining. In ruil voor 500 miljoen dollar aan convertibele leningen pikte Glasenberg het vroegere kroonjuweel in van de Congolese mijnindustrie. Bij een koperprijs rond 10.000 dollar per ton wordt de beurswaarde van KML geschat op 3,2 miljard Amerikaanse dollar.

In zijn hoogdagen produceerde Gécamines jaarlijks bijna 500.000 ton koper en 16.000 ton kobalt, waarvan driekwart in het mijnencomplex dat nu onder Katanga Mining valt. Daar is men nog lang niet opnieuw aan toe, maar Glencore zit wel op potentieel een van de belangrijkste koperproducenten in de wereld. “De minderheidsaandeelhouders werden vakkundig geneutraliseerd”, aldus analist Cailey Barker van Numis Securities in Londen, “nadat enkele linke kerels zich tijdig hadden teruggetrokken”. Kleine aandeelhouders zagen hun aandeel met 800 procent verwateren.

Op naar de top

Met de beursgang in Londen zou Glencore zijn ambitie waarmaken om een plaats te verwerven tussen het handvol majors dat de mijnbouwindustrie domineert, reuzen van het kaliber BHP Billiton, Freeport McMorran, Rio Tinto, Vale en Anglo American. Een notering in Hongkong vergemakkelijkt de toegang tot steenrijke Aziatische investeerders en de zogenaamde sovereign wealth funds van China, Zuid-Korea en Singapore. Volgens de Sunday Times wordt al onderhandeld met China Investment Corp en Qatar Investment Authority.

De beursgang kan 10 miljard dollar opleveren. Naast consolidatie van bestaande expansieplannen zouden de oplopende schulden aangezuiverd kunnen worden. Maar ondanks begeleiding door drie topbanken (Morgan Stanley, Citigroup en Crédit Suisse), laat de Londense City ook kritische geluiden horen. De traditionele discretie en ondoorzichtigheid, onder meer door de vestiging van Glencores hoofdkwartier in het Zwitserse fiscale paradijs Zug, ligt niet goed. Er wordt ook gevreesd dat toptraders en medeaandeelhouders na de beursgang met hun gecashte miljarden andere oorden opzoeken. En ratingagentschappen bestempelen de schuldgraad als “een graad of twee boven junkstatus“.

De beursnotering zou volgens analisten ook gericht zijn op een overname van Xstrata, dat in 2001 door Glencore werd opgericht en genoteerd staat op de beurs van Londen. Een eerdere fusiepoging met de mijnbouwgroep mislukte na een veto van de aandeelhouders.

Vooraleer Glencore deze lente naar de beurs trekt, moet het klaarheid scheppen over kritische vragen van analisten en zijn gesloten bedrijfscultuur omgooien. Tot nu toe houdt Yvan Glasenberg pottenkijkers liever op afstand. Kerninformatie is strikt voorbehouden aan de aandeelhouders, banken en ratingagentschappen. Of ze blijft beperkt tot persmededelingen zonder verdere commentaar.

ERIK BRUYLAND

Arrogant en briljant, streven de jonge wolven van Glencore naar marktdominantie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content