De flosj op de kermis
De budgettaire toestand van de schatkist noopt landen met grote schulden – zoals de Verenigde Staten en Griekenland – tot een agressieve controle op de verrekenprijzen (transfer pricing). Nochtans is deze techniek geen fiscale fraude, maar beantwoordt hij aan de bedrijfseconomische werkelijkheid.
In hun zoektocht naar extra inkomsten richten verscheidene overheden zich opnieuw naar de interne verrekenprijzen, de zogenaamde transfer pricing. Dat zijn de vergoedingen die internationale bedrijven aan zustermaatschappijen in het buitenland aanrekenen voor de levering van goederen of diensten.
Omdat fiscaliteit aan het territorium gebonden is, bepalen deze facturen mee de belastbare grondslag. Als gevolg van de globalisering kijkt de fiscus steeds nauwgezetter toe op de onderlinge transacties. Hierbij komt hij echter in conflict met de administraties van het andere land. In de Verenigde Staten loopt het aantal geschillen op tot 700 dossiers per jaar.
Daarom heeft president Barack Obama nu 800 extra ambtenaren aangesteld om het maximum uit deze mogelijke bron van inkomsten te halen. Dankzij de dubbelbelastingverdragen kunnen de overheden geen twee keer langs de kassa passeren. Amerika gaat het spel dus agressief spelen. “Transfer pricing is de flosj op de kermis geworden”, zegt Isabel Verlinden, tax partner bij PwC: “Hierdoor ontstaan situaties waarbij ondernemingen in verschillende landen op dezelfde winst dreigen belast te worden. Denken we bijvoorbeeld aan het dossier van de farmaceutische groep GSK, die in 2008 een extra heffing van meer dan drie miljard dollar aan haar broek gesmeerd kreeg in de Verenigde Staten. Nochtans had het bedrijf voor die transacties al belasting betaald in het Verenigd Koninkrijk. Ondertussen komen zulke aanslagen steeds vaker voor. Transfer pricing gaat per definitie over kwalitatieve ondernemingsrisico’s. Dat biedt ruimte voor discussies tussen de belastingplichtigen en de fiscus.”
Nochtans heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) de spelregels voor dit handelen op zakelijke wijze vastgelegd: het zogenaamde arm’s length-beginsel. Verlinden: “Voor de verrekening van de onderlinge leveringen van goederen en diensten wordt meestal de cost-plusregel toegepast (kosten plus een percentage). Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt die formule dicht aan te leunen bij de reële marktprijzen. In plaats van een ingewikkelde structuur lost de eenvoudige en pragmatische maatregel alle problemen op. Controle achteraf door de adminis-tratie blijft natuurlijk noodzakelijk.”
Documentatieplicht
Het grootste probleem is de bewijsvoering die de OESO de betrokken bedrijven oplegt. Om aan te tonen dat een onderneming een marktconforme vergoeding voor de geleverde goederen of diensten betaalt, moet ze de fiscus uit de diverse landen een aantal documenten tonen. In ons land bestaat deze formele informatieplicht niet.
Daarom pleit Leslie Van den Branden, transferpricingspecialist en vennoot van het fiscaal adviesbureau De Witte Viselé Associates uit Wemmel, voor de invoering van garanties aan bedrijven om het marktconforme karakter van hun winst te bewijzen zonder daar documenten voor te hoeven neerleggen: de zogenaamde safe harbours. Van den Branden: “België paste dit gunstregime in het verleden al toe voor logistieke centra en dienstencentra, maar Europa veroordeelde de maatregelen als ongeoorloofde belastingconcurrentie. Nu de OESO deze optie opnieuw toelaat, krijgt de Belgische regering de kans om veilige havens – lees fiscale voordelen – uit te werken om specifieke activiteiten (onderzoek & ontwikkeling, logistiek, hoofdkwartier en marketing) aan te trekken zonder dat hier veel administratief werk bij komt kijken. Politieke en juridische stabiliteit is een belangrijke factor voor de internationale ondernemingen. Zo zullen bedrijven opnieuw in ons land gaan investeren.”
Volgens De Witte Viselé Associates moet België op proactieve wijze gebruikmaken van verrekenprijzen om economische activiteiten aan te trekken. Van den Branden: “De Dienst Voorafgaande Beslissingen (DVB) doet al mooi werk door ‘rulings’ (overeenkomsten tussen fiscus en belastingplichtigen over de concrete belasting, die op bepaalde transacties betaald moet worden) voor verrekenprijzen toe te kennen. Sinds de invoering van het arm’s length-principe in onze vennootschapsbelasting is het bovendien mogelijk om de belastbare winst – gerealiseerd door Belgische activiteiten van internationale groepen – naar beneden te corrigeren als aangetoond kan worden dat die winst hoger is dan wat in normale marktomstandigheden zou zijn gerealiseerd (de zogenaamde excess profit rulings).”
Toch is er nog ruimte voor verbetering, aldus de transferpricingspecialisten. Hierbij denkt De Witte Viselé Associates aan de invoering van nieuwe veilige havens – zoals hoofdkwartieren, onderzoek- en distributiecentra – terwijl de topvrouw van PwC een lans breekt voor ‘rulings met een roll back‘ (hierbij zijn bedrijven automatisch gedekt voor gelijkaardige transacties uit het verleden).
Geen belastingontduiking
Voorts verwerpt het lid van Joint EU Transfer Pricing Forum de beschuldiging van ACV-vakbondsafgevaardigde Danny Bruggeman en BBI-directeur Karel An-thonissen dat multinationals met transfer pricing frauderen. Verlinden: “Ten eerste hebben verrekenprijzen principieel geen enkele fiscale inslag, omdat elke grensoverschrijdende activiteit noodzakelijkerwijze aanleiding geeft tot interne overdrachten van grondstoffen, halfafgewerkte producten en diensten zoals onderzoek & ontwikkeling. Multinationals worden dus wettelijk verplicht om parochiaal te denken. Elke staat waar commerciële activiteiten plaatsvinden, wil om budgettaire redenen immers een deel van de winst belasten. Anders zou het land van de eindconsument alles krijgen. Het niet toepassen van transfer pricing zou met andere woorden pas illegaal zijn.”
Bovendien is de PwC-partner van mening dat het een legitieme en zelfs gewenste strategie is voor elke voorzichtige manager om de kosten van het zakendoen te beperken. Verlinden: “Belastingen horen daar ook toe. Daarom vragen zij op voorhand een beslissing over de fiscale gevolgen van hun transacties aan de rulingdienst (DVB). Bedrijven die in een fiscale schemerzone opereren, hebben daar weinig of niets te zoeken. Geloof me vrij, ik heb daar nog nooit ‘fiscale geschenken’ gekregen. Ook zijn de discussies over rulings technisch en pittig, maar steeds met wederzijds respect. Ik vind het dan ook betreurenswaardig dat de controverse rond de Total-ruling deze ambtenaren in een kwaad daglicht stelt, want dat verdienen ze niet.”
Ten slotte vinden zowel De Witte Viselé Associates als PwC het systeem van verrekenprijzen veel beter dan de suggestie van de Europese Commissie om een uniforme belastinggrondslag voor alle bedrijven in te voeren. Verlinden: “Dit voorstel houdt helemaal geen rekening met de immateriële vaste activa, zoals goodwill en intellectuele eigendom, noch met financiële activa. Het betreft een louter arbitraire beoordeling op basis van vaste vermogensbestanddelen, tewerkstelling en verkoopcijfers. Bedrijven zijn echter veel meer waard dan de louter boekhoudkundige prijs. Kijk maar naar Icewatch. De verkoop van deze hippe horlogemaker uit België zou maar weinig opleveren als je enkel rekening houdt met de allocatieformule. De functionele analyse van de OESO houdt veel meer rekening met de economische werkelijkheid. Hier zijn de dubbelbelastingverdragen een godsgeschenk.”
ERIC POMPEN
” Het niet toepassen van transfer pricing zou pas illegaal zijn”
Isabel Verlinden (PwC)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier