De dubieuze erfenis van George Bush

Geert Noels Geert Noels is chief economist van Econopolis.

Een nieuwe president erft altijd de economie van zijn voorganger. Soms lijkt die erfenis fantastisch, tot de verborgen gebreken opduiken – iets wat George Bush jr. nog in 2001 mocht ondervinden. Zal de 44ste president van de Verenigde Staten erven zonder zorgen?

De auteur is hoofdeconoom bij vermogensbeheerder Petercam.

(1) Nouriel Roubini (New York University) en Brad Setser (Oxford), ‘The US as a Net Debtor: The Sustainability of the US External Imbalances’, september 2004.

(2)www.openlettertothepresident.org, met dank aan Danny Van Quaethem.

Toen George Bush jr. in november 2000 werd verkozen tot 43ste president van de Verenigde Staten, dacht hij een briljante economische erfenis van president Bill Clinton te hebben gekregen. Maar toen de stemmen goed en wel waren herteld in de staat Florida, was dit beeld al compleet gewijzigd. De salamikrach van de technologiebeurs en de (milde) recessie van 2001 zorgden voor een compleet nieuw economisch decor.

Zelfs in de huidige verkiezingsdebatten blijft de Democratrische uitdager John Kerry op de vlakte over de rol die Bush bij het totstandkomen van die donkere episode uit de Amerikaanse economie heeft gespeeld. Hij weet dat de schuldvraag niet eenduidig is: de recessie is evengoed de schuld van Bill Clinton, de vorige en Democratische president, en nog meer van Alan Greenspan, de voorzitter van de Amerikaanse centrale bank en (voorlopig nog) onaantastbaar voor alle partijen.

De positieve kanten van de erfenis

De Amerikaanse economie blijft de belangrijkste op wereldvlak, en de Amerikaanse bedrijven bekleden de topposities in de rangschikkingen van de grootste bedrijven in de wereld. De economie beschikt over spitstechnologische sectoren, de beste universiteiten en business schools, een capaciteit om buitenlands toptalent aan te werven en een flexibele arbeidsmarkt. De banksector is vandaag erg gezond (hoewel dit niet betekent dat het Amerikaanse financieel systeem gezond is). En zelfs al is de productiviteit lang niet zo miraculeus als Greenspan wil doen uitschijnen, de revolutie in de informatie- en communicatietechnologie (ICT) heeft zeker positieve effecten gehad in alle sectoren.

Ten slotte heeft de Amerikaanse economie na 11 september 2001 een robuustheid getoond die bijvoorbeeld in Europa, bij gelijkaardige gebeurtenissen, minder groot zou zijn geweest. De dubieuze kanten van de erfenis

De relatieve sterkte van de Amerikaanse economie tijdens de recessie van 2001 ging echter ten koste van het opofferen van bepaalde evenwichten. De gunstige effecten van die politiek waren bijna onmiddellijk zichtbaar, terwijl de negatieve effecten met een grote vertraging zullen volgen. De tandem Bush-Greenspan is voor het grootste deel verantwoordelijk voor die politiek. Bij een herverkiezing van Bush blijft Alan Greenspan nog voorzitter van de Federal Reserve ( Fed) tot 2006. Het positieve nieuws van dit scenario is dat de tandem dan waarschijnlijk zal worden geconfronteerd met de ‘ fall-out‘ van zijn eigen nefaste economische experimenten.

Maar niet alleen beide gezagsdragers hebben boter op hun hoofd. Ook de Amerikaanse bedrijfsleiders hebben strategische keuzen gemaakt die kortermijnwinsten opleveren, maar op lange termijn tot een erosie van hun eigen technologische en industriële voorspong zullen leiden.

Onevenwicht 1: erosie van de industrie en onvermogen om jobs te creëren. De Amerikaanse economie is niet in staat om tewerkstelling te creëren tijdens het huidige economische herstel (zie grafiek: VS slaagt er niet in om nieuwe jobs te creëren). Er werden ongeveer 8 miljoen banen minder gecreëerd dan in andere naoorlogse perioden van economische heropleving. En zelfs vergeleken met het matige herstel van 1991 is de joboogst mager. De activiteitsgraad daalt in de VS nog steeds. Dat de werkloosheid stabiel tot dalend is, zegt veel over de statistische nauwkeurigheid van die publiek gevoelige cijfers.

Maar het gaat niet alleen om ondermaatse jobgroei. Ook de lonen van de bestaande jobs kunnen nauwelijks de stijgende levensduurte volgen. Dat is nog nooit gebeurd tijdens een economische heropleving, en zorgt ervoor dat dit herstel niet zelfvoedend wordt.

Een van de dieperliggende oorzaken van die nefaste trend is de achteruitgang van de industrie. Net zoals in andere westerse economieën daalt in de VS het aandeel van de industrie in de totale tewerkstelling. Alleen is die trend er sterker dan bijvoorbeeld in Europa (zie grafiek: Industrie zakt weg in de VS).

Eén industriële job zorgt echter voor verschillende dienstenjobs. Een erosie van de industrie ondergraaft dan ook de basis van de economie. De gevolgen daarvan beginnen nu langzaam op te duiken. De jobs die Amerika nog wel creëert, zijn minderbetaalde en wankele dienstenjobs. Door hun gebrek aan exportcapaciteit, verzwakken ze de sterkte en de koopkracht van de Amerikaanse economie.

Onevenwicht 2: schuldgedreven groei. In veel opzichten is de politiek van Bush te vergelijken met die van de voormalige Amerikaanse president Ronald Reagan in de jaren tachtig. Zowel onder Reagan als onder Bush jr. – beiden Republikeinse presidenten – verslechterde de schuldsituatie van de Amerikaanse gezinnen zienderogen. De schuld als een percentage van het beschikbare inkomen verdubbelde sinds 1960.

De oorzaak? In afwezigheid van jobgroei en salarisgroei, is schuldgroei de motor van de consumptie geworden. De vraag is of die evolutie niet al een zelfvoedende schuldsneeuwbal is geworden voor de Amerikaanse gezinnen, zoals het voor de Belgische staat was in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Als we die sneeuwbalformule toepassen, blijkt dat de consumentenschuld in de VS inderdaad een zelfvoedende dynamiek heeft gekregen. Momenteel wordt er 2 dollar bijkomende schuld gecreëerd per dollar groei van de consumptie. Dit is een verdubbeling tegenover de jaren negentig, wat op zich al een substantiële verhoging was tegenover de jaren zestig en zeventig. Het sneeuwbaleffect van de schuld van de gezinnen kan alleen maar stoppen als de lonen sterker stijgen dan de economische groei én als tegelijk de bijkomende schuldcreatie volledig stilvalt.

Het eerste zou de jobgroei of de winstgevendheid van corporate Amerika ondermijnen, het tweede is nog nooit gebeurd en zou de economische groei in de VS doen stilvallen. Uit de Belgische ervaring leren we dat een sterke muntdepreciatie een schokeffect kan geven, maar dat begeleidende maatregelen nodig zijn om structureel een sneeuwbal om te buigen.

Er is dus geen eenvoudige ‘smeltpiste’. Kerry noch Bush wil trouwens aan zo’n operatie beginnen, tenzij ze ertoe gedwongen worden. Een dollarcrisis zou een aanzet kunnen zijn, net zoals een beursschok of een harde landing in bijvoorbeeld China. Maar vanuit economisch oogpunt moet er geen koerswijziging van Kerry worden verwacht.

Onevenwicht 3: dubbel sneeuwbaleffect van het dubbel financieringstekort. Het is bon ton om te zeggen dat het probleem van het financieringstekort al lange tijd bestaat, en misschien nog lange tijd verder zal groeien voor het vanzelf weer zal verdwijnen. Het is de Amerikaanse versie van de theorie waarmee gewezen PS-minister Guy Mathot begin jaren tachtig België nog even suste: “Onze schuld is er vanzelf gekomen en zal vanzelf weer verdwijnen.”

Zo is het dus ook in de VS. In een recent rapport (1) becijferden twee gereputeerde economen de onhoudbaarheid van het Amerikaanse financieringstekort. Tegen eind 2004 zou de Amerikaanse internationale schuldpositie gegroeid zijn tot 300 % van de export, een courante ratio gebruikt voor ontwikkelingslanden om hun stabiliteit in te schatten. In Argentinië (een land dat failliet ging) en Brazilië waren die ratio’s dicht tegen 400 % toen de situatie uiteindelijk volledig ontspoorde.

Ook voor het groeiende tekort van de Amerikaanse overheid en het tekort op de lopende rekening (zie grafiek: Twin deficits nog nooit zo groot geweest) wordt de ‘Mathot-doctrine’ toegepast. Die luidt dat de groeiende buitenlandse schuld van de VS een blijk is van de attractiviteit van Amerikaanse activa en de dynamiek van de Amerikaanse economie. Het buitenland groeit te weinig.

Maar als 30 % van de Amerikaanse bevolking een probleem van obesitas heeft, los je dat niet op door de rest van de wereld op te roepen om ook meer calorieën te verbruiken. Met andere woorden: er is geen probleem van sparen in de rest van de wereld, maar vooral van overconsumptie in de VS.

Het groeiende tekort zorgt per definitie ervoor dat buitenlanders een groter stuk van de VS in handen krijgen. Zo is 50 % van het verhandelbare Amerikaanse overheidspapier nu in de handen van buitenlanders. Vooral de Aziaten zijn gretige afnemers. De helft van het financieringstekort is in het afgelopen jaar opgevuld door de Japanse en Chinese centrale bank.

De ‘Mathot-doctrine’ zegt hier dat China geen andere keuze heeft: het is in hun eigen voordeel, want ze financieren hun belangrijkste klant. Opnieuw erg lichtzinnig, want China is de dealer, Amerika de junky. De dealer financiert zijn schuldverslaafde consument, maar krijgt er activa voor in de plaats.

Bush of Kerry?

Heel wat Europeanen hebben een afkeer van Bush, een gevoel dat (zoals meestal in dat soort gevallen) wederzijds is. Maar tégen Bush zijn is één ding, vóór Kerry zijn is nog iets anders. Vanuit puur economisch standpunt is het maar de vraag of Bush verantwoordelijk is voor de problemen. De belastingverlagingen dragen een duidelijke Bush-stempel. De meeste economen vinden dat ze te sterk op de hogere inkomens zijn gericht, wat economisch minder stimulerend is. Vooral uit academische hoek komt er heel wat kritiek op Bush, zoals onlangs nog mocht blijken uit een scherpe open brief van een 180-tal topeconomen (2).

De voorkeur van economen voor Kerry blijkt ook uit een recente poll van het Britse kwaliteitsblad The Economist. Alleen op het vlak van gezondheidszorgen scoort Bush beter, maar vooral wat betreft fiscale discipline wordt Bush extreem gewantrouwd. De academici zien ook een duidelijk verschil in de energieaanpak. Bush is Texaan, en werkt met de grove borstel. Zijn rechterhand (sommige zeggen zelfs: zijn rechterhersenhelft) is vice-president Dick Cheney. Die heeft sterke (energie)belangen met de multinational Halliburton. Het was Cheney die in mei 2001 – dus vóór de aanslagen van 11 september 2001 – een energierapport schreef waarin hij suggereerde om meer greep te krijgen op de olievoorraden in het Midden-Oosten. Het is ook algemeen geweten dat Bush lonkt naar de energiereserves in Alaska, wat een aanslag zou zijn op een belangrijk ecosysteem. Academici verkiezen daarom de oplossingen die Kerry voorstelt.

Geen van de beide presidenten heeft echter een oplossing voor de drie verbonden onevenwichten. Hun programma erkent ze zelfs niet, want dat zou kunnen wijzen op te weinig vaderlandsliefde.

Puur theoretisch is het ook moeilijk om een oplossing te vinden die niet gepaard gaat met een (tijdelijke) crisis. Tenzij er een miraculeuze combinatie van geleidelijke evoluties zal plaatsvinden: een beetje minder groei in de VS, een zachte landing in China, sterk dalende olieprijzen, sterkere groei in de rest van de wereld, langzaam stijgende rentevoeten zonder negatieve effecten voor het vastgoed en continu stijgende beurzen.

De kans dat dit gebeurt, is echter bijzonder laag. Ik schat ze niet veel hoger in dan de probabiliteit dat Osama Bin Laden de ‘Tonight Show’ van Jay Leno overneemt op NBC-network.

Geert Noels

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content