De centenparadox van het Europese Klimaatplan
De Europese regeringsleiders willen dit weekend knopen doorhakken over het Europees Klimaatplan. De economische crisis veroorzaakt vooral bij Oost-Europese landen, gesteund door de Italiaanse premier Silvio Berlusconi, koudwatervrees om het plan goed te keuren. Want het kostenplaatje voor het plan is niet min: de Europese Commissie raamde die kosten eind januari op 90 miljard euro, waarvan zowat 3 miljard euro voor België. Dat is 0,7 procent van het bruto binnenlands product.
Polen dreigde er vorige week zelfs mee zijn veto uit te spreken, omdat het erkenning vraagt van zijn economische achterstand, een groter aandeel wil van de inkomsten uit de veiling van uitstootrechten, en ook omdat het gratis emissierechten wil voor zijn steenkoolindustrie. Wellicht zal tijdens de Europese top van dit weekend in Brussel een compromis worden gevonden, dat er dan op neer zal komen dat de West-Europese landen nog iets meer geld op tafel zullen moeten leggen. De factuur niet veel verder laten oplopen, zal voor de onderhandelaars dan ook een belangrijk actiepunt zijn.
Grootste vrees van de milieubewegingen is dat het klimaatplan zou worden uitgehold. Dat zou inderdaad jammer zijn. Zelfs wie scepsis koestert over de opwarming van de aarde, kan uit voorzichtigheidsoverwegingen weinig hebben tegen een verminderde CO2-uitstoot en een groenere economie. Toch hoeft niet elke wijziging noodzakelijk negatief te zijn.
Hoewel het onze premier bij de Europese milieubewegingen al de bijnaam Chemical Yves opleverde, wijzigt de vraag van de chemische industrie om een benchmarking-systeem te hanteren, niets aan de doelstellingen. Bij benchmarking wordt een norm vastgelegd voor de energieconsumptie tijdens het productieproces, op basis van een vergelijking in de sector. Wie meer uitstoot of een hoger energieverbruik heeft dan de norm, moet extra rechten kopen. Maar voor uitstoot die niet kan worden vermeden, moeten ook geen emissierechten worden gekocht. Daardoor worden bedrijven beloond die in het verleden al investeerden in energie-efficiënte productie.
Het systeem is zelfs uitbreidbaar naar nagenoeg alle sectoren die kampen met wereldwijde concurrentie. Het grootste nadeel van die wijziging is dat er dan minder inkomsten naar de armlastige begrotingen van de Europese lidstaten vloeien. Maar voor het milieu zal het globaal wellicht tot betere resultaten leiden dan de verplichting om voor elke ton CO2 een certificaat voor te leggen. Dat werkt verhuizingen in de hand naar regio’s waar de milieu-eisen minder streng zijn.
Toch doen de Belgische vertegenwoordigers er goed aan om zeer waakzaam te blijven. Het hoofdstuk hernieuwbare energie moet een delicaat evenwicht opleveren. Landen als Spanje en Duitsland, die massaal subsidies pompten in die markt en die nu liever zoveel mogelijk afsluiten voor buitenlandse investeerders (lees: kopers van emissiecertificaten), staan bijvoorbeeld tegenover ons land, dat weinig betaalbare alternatieven heeft dan aankloppen in het buitenland om de doelstelling (13 procent tegen 2020) te halen.
(T)
Luc Huysmans
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier