‘De capaciteit in Europa moet naar beneden’

Patrick Pouyanné, bij Total verantwoordelijk voor de tak raffinage-chemie, waarschuwt dat de economische zwaartepunten verschuiven. Tot vorig jaar bevond het belangrijkste raffinageplatform van Total zich in Antwerpen. Nu is dat in Jubail, in Saudi-Arabië.

De Fransman Patrick Pouyanné (50) staat sinds 2012 aan het hoofd van de tak raffinage-chemie van de groep Total. In die zin hangt het Antwerpse platform, dat per dag 350.000 vaten olie kan verwerken, van hem af. Tot vorig jaar was die Belgische site het belangrijkste geïntegreerde raffinageplatform van de petroleummaatschappij. Die titel is ze nu kwijt aan Satorp, de nieuwe joint venture van de groep met Aramco (zie kader Het labyrint van Satorp).

Total herschikt zijn activiteiten en daarbij verschuift de focus naar regio’s die dynamischer zijn dan Europa. Het Midden-Oosten en Azië bijvoorbeeld. In 2011 ging 60 procent van het kapitaal dat de Franse groep investeerde naar het oude continent en 15 procent naar Azië en het Midden-Oosten. Tegen 2017 zal Europa terugvallen op 50 procent en vloeit 30 procent naar het Midden-Oosten en Azië. Bij de concurrentie is er een soortgelijke beweging: de voorbije tien jaar heeft Chevron zijn raffinagecapaciteit in Europa helemaal van de hand gedaan en hebben BP en Shell ze met 40 tot 50 procent verminderd.

“In Europa is de vraag naar petro- leumproducten de jongste vijf jaar elk jaar met 2 procent gedaald”, stelt Patrick Pouyanné. “Dat is deels te verklaren door de conjunctuur, maar de vraag naar petroleumproducten daalt ook structureel met 1 procent per jaar en die beweging zal in de komende jaren doorzetten. Er zijn heel wat oorzaken: de auto’s worden efficiënter, de milieunormen worden strenger. In Europa draaien de raffinaderijen tegenwoordig gemiddeld op 75 procent van hun capaciteit. Industriële uitrusting van die omvang kan niet bestendig op zo’n laag niveau draaien. Er is in Europa capaciteit voor 15 miljoen vaten per dag. Tegen 2020 moet die met 1,5 tot 2 miljoen naar beneden, dat komt overeen met een tiental raffinaderijen van gemiddelde grootte. Maar Europa is groot en Frankrijk en België zijn niet de enige landen die een inspanning moeten leveren.”

Er zijn de jongste jaren al verschillende sluitingen geweest.

PATRICK POUYANNÉ. “Er is capaciteit afgebouwd, maar de vraag is nog sneller gedaald. Tussen 2008 en 2013 ging de vraag naar petroleumproducten met 14 procent naar beneden, terwijl de raffinagecapaciteit met slechts 8 procent afnam. Tegelijk voerden de Amerikaanse raffinadeurs hun productie, vooral diesel, massaal uit naar Europa. De Amerikaanse raffinaderijen draaien op 90 procent van hun capaciteit. Ze profiteren van de situatie: ze kunnen zich goedkoop met olie bevoorraden en hun energiekosten zijn zeer laag.”

Is dat zo erg? Europa kwam hoe dan ook diesel tekort.

POUYANNÉ. “De Europese markt is om fiscale redenen inderdaad sterk op diesel gericht. Wie een vat olie raffineert, krijgt het hele gamma van lichte tot zware producten. Europa had dan ook een teveel aan benzine, dat traditioneel naar Amerika ging. Maar dat is nu voorbij. We exporteren die benzine nu naar Afrika. De Amerikaanse raffinadeurs doen net hetzelfde. Bovendien zijn door de toevloed van Amerikaanse diesel de marges kleiner geworden. Wie nu nog in Europa geïnvesteerd heeft in de productie van diesel, is eraan voor de moeite. Dat alles verklaart waarom veel Europese raffinaderijen tegenwoordig geld verliezen.”

Welke weerslag hebben die moeilijke omstandigheden op uw Europese activiteiten en op Antwerpen?

POUYANNÉ. “Antwerpen is met een capaciteit van 350.000 vaten per dag ons belangrijkste Europese platform. De raffinaderij zit bij het kwart meest rendabele installaties in Europa. In die moeilijke Europese context willen we sites die duurzaam zijn. Daarom hebben we besloten een miljard euro te investeren in ons platform in Normandië en een miljard in Antwerpen. In Antwerpen houdt die investering in nieuwe projecten ons bezig tot in 2017. In die periode zullen 2500 mensen in de vestiging aan het werk zijn (normaal zijn er dat 1700, nvdr.).”

En Feluy, uw andere Belgische site?

POUYANNÉ. “Ook daar investeren we ongeveer 40 miljoen euro in de productie van geëxpandeerd polystyreen, dat gebruikt wordt bij de aanmaak van isolatiemateriaal. We maken daar ook polypropeen, een materiaal dat lichter is dan staal en vooral de auto-industrie interesseert. We leveren bijvoorbeeld aan BMW. Met dat soort producten kunnen we concurrerentieel blijven. Zo trekken wij ons in Europa uit de slag: met technologische innovaties die een toegevoegde waarde opleveren en het mogelijk maken nieuwe markten aan te boren. Een ander voorbeeld: wij zijn gespecialiseerd in de productie van polymeerbuizen voor gastransport. We hebben een procedé gevonden om die kunststof oranje te kleuren. Dat was een idee van onze marketingafdeling, een idee dat onze Chinese klanten best beviel, omdat ze die buizen daardoor kunnen herkennen tussen alle pijpleidingen die door hun land lopen. Dat product maken we overigens in Antwerpen.”

De concurrentiekracht hangt af van innovatie, maar ook van de loonkosten.

POUYANNÉ. “Dat is uiteraard een element dat we in aanmerking nemen bij de ontwikkeling van nieuwe activiteiten. Wij hebben bijvoorbeeld een techniek ontwikkeld om polymeren te maken op basis van suiker. We zullen die nieuwe unit vestigen waar we over de grondstof kunnen beschikken en waar we personeel met een zekere expertise kunnen vinden. Maar we nemen ook de arbeidskosten onder de loep. We bestuderen verschillende opties: Frankrijk, België of een ander land.”

Mocht u nu tegenover een politieke verantwoordelijke zitten, wat zou u hem dan zeggen?

POUYANNÉ. “Er is geen samenhang in het Europese energiebeleid. Het biedt geen duurzaam industrieel antwoord. We kunnen bijvoorbeeld de biobrandstoffen die we in Antwerpen produceren, niet in Frankrijk verkopen omdat de specificaties in beide landen verschillend zijn.

“België zou ik aanraden zorgvuldige keuzes te maken in zijn energiepolitiek. Dat geldt in het bijzonder voor elektro-intensieve sectoren zoals de chemie. De loonkosten vertegenwoordigen 25 procent van de globale kosten van Total, maar energie vertegenwoordigt 40 procent. Dat is een factor die meespeelt in het concurrentievermogen. Sommige keuzes, zoals subsidies geven aan hernieuwbare energie, zijn echter duur. De keuzes die België maakt, kunnen het land afzonderen van zijn buren: Duitsland heeft een energiebeleid voor grote ondernemingen, Frankrijk beschikt nog altijd over kernenergie.”

Er is ook een tendens om de vennootschapsbelasting aan te passen. Er is sprake van de afschaffing van de notionele-intrestaftrek.

POUYANNÉ. “Die intrestaftrek staat goed aangeschreven bij de industriëlen. De maatregel heeft invloed op de financiële investeringen en maakte het ons mogelijk thesaurieactiviteiten op het niveau van de groep onder te brengen in België. Dat lijkt misschien onbeduidend, maar die activiteit biedt wel werk aan vijftig hooggekwalificeerde mensen.”

PIERRE-HENRI THOMAS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content