De arbeidsmarkt volgens Vande Lanotte
De auteur is manager Strategisch Arbeidsmarktbeleid bij Randstad.
“De verhouding tussen hooggeschoolde en laaggeschoolde jobs blijft nagenoeg ongewijzigd. Het probleem ligt bij de bedrijven, die massaal laaggeschoolden vervangen door hooggeschoolden op plaatsen waar dat strikt gezien niet nodig is. In de Belgische economie stromen er bijzonder weinig arbeidskrachten door van onder naar boven. Dat komt omdat de bedrijven gewoonweg te weinig in mensen investeren.”
Aan het woord is minister van Begroting Johan Vande Lanotte (SP.A) in een recent gesprek met De Morgen.
Potverdikke, de ondernemers hebben het weer gedaan! Alleen, de redenering van de minister rammelt aan alle kanten. Dat komt ervan als je zo veel bevoegdheden moet combineren. Het wordt dan wat moeilijk om de zaken goed bij te houden. Zelfs voor ‘supermannen’ à la Vande Lanotte.
Vande Lanottes ongelijk (1). Vooreerst is het niet zo dat de verhouding tussen hooggeschoolde en laaggeschoolde jobs ongewijzigd blijft. De verhouding verandert wel degelijk in het voordeel van de hooggeschoolde jobs. Een punt waarover nogal wat misverstanden bestaan.
Dat de beroepsbevolking steeds beter geschoold is, zegt niets over de kwalificatiestructuur van de jobs zelf. In principe kan een hooggeschoolde werknemer een laaggeschoolde job uitvoeren – het omgekeerde ligt minder voor de hand. Dat de beroepsbevolking steeds beter geschoold is, is duidelijk. Dat is een direct gevolg van een hogere scholingsgraad van de jongeren die de arbeidsmarkt betreden. Bovendien zijn het doorgaans de lager geschoolden die de arbeidsmarkt verlaten.
Er bestaat echter veel minder onderzoek over de kwalificatiestructuur van de jobs zelf. Toch zijn die studies vrij duidelijk: het gemiddelde functieniveau stijgt wel degelijk. In de jaren zeventig en tachtig was er hier en daar wel sprake van een polarisatietendens. Zowel het aantal hooggeschoolde als het aantal laaggeschoolde jobs nam in aantal toe. Maar tegelijk verminderde het middensegment. De grote boosdoener waren de nieuwe technologieën. De jongste vijftien jaar is het echter weer allemaal regradatie wat de klok slaat. Het gemiddelde niveau van functies neemt duidelijk toe. Een evolutie die wordt versterkt door twee tendensen.
Enerzijds stijgt binnen elke sector het gemiddelde niveau van de jobs. Van een arbeider in de metaalindustrie wordt nu meer verwacht dan tien jaar geleden. In veel sectoren zijn de laaggeschoolde jobs verdwenen door de inzet van nieuwe technologie (procesinnovatie). Delokalisatie (van laaggeschoolde jobs) speelt ook een rol, maar die is veel beperkter dan de technologiefactor.
Anderzijds neemt het belang van sectoren met een relatief laaggeschoolde kwalificatiestructuur (bijvoorbeeld textiel) af op het gebied van werkgelegenheid. Ze maken plaats voor sectoren met een meer hooggeschoolde structuur (bijvoorbeeld onderwijs). Die trend is nog duidelijker als we kijken naar de nieuw gecreëerde jobs. Een studie van de Europese Unie gaf aan dat twee op drie nieuw gecreëerde jobs tussen 1995 en 2000 het label ‘hooggeschoold’ meekrijgen. Het aandeel van managers, professionals en technici in de beroepsbevolking neemt toe. In de industrie van de Europese Unie worden bijna alleen nog hoger geschoolde jobs gecreëerd. In de diensten worden zowel laaggeschoolde als hooggeschoolde jobs geschapen.
Ter attentie van de minister, ook bij de overheid is er duidelijk sprake van regradatie.
Vande Lanottes ongelijk (2). De tweede bewering van de minister kapittelt zowel het aanwervingsbeleid van de bedrijven als het doorstromingsbeleid. Bedrijven zouden te veel hooggeschoolden aannemen, ook op plaatsen waar dat niet strikt noodzakelijk is. Daarenboven zouden ze te weinig laaggeschoolde werknemers laten doorstromen naar hogere functies. Belgische bedrijven zouden met andere woorden te weinig investeren in hun werknemers.
Ook hierbij kan je een kanttekening plaatsen. Het is ongetwijfeld zo dat bedrijven in veel gevallen een hoger profiel aanwerven dan strikt noodzakelijk volgens de functievereiste van de intredejob. Binnen- en buitenlands onderzoek heeft dat al voldoende aangetoond. Velen vergeten evenwel dat de betrokken werknemer wordt verondersteld om door te groeien in het bedrijf. Doorgroeien veronderstelt potentieel. In dat perspectief is het volstrekt rationeel om bij de aanwerving hoger te mikken. Als de betrokken werknemer na enkele jaren merkt dat er geen beter perspectief in zit, dan is de kans groot dat hij of zij de onderneming verlaat. Bedrijven die overdrijven met hun ‘overscholingsstrategie’ worden daar uiteindelijk voor afgestraft.
Maar er is meer. Onderzoek heeft ook uitgewezen dat een hoger geschoolde werknemer in een lager geschoolde functie gemiddeld productiever is dan een lager geschoolde werknemer. Ook dat relativeert het fenomeen overscholing.
Vande Lanottes ongelijk (3). Klopt het ten slotte dat er in Belgische bedrijven minder doorstroming is dan gemiddeld in de Europese Unie? Ik ken geen cijfers die dat bevestigen. De minister denkt in dit verband misschien aan de relatief lage opleidingsinvesteringen van de Belgische bedrijven. Die bewijzen echter niet zoveel. Het gaat immers om bedrijfsopleidingen die meestal een andere finaliteit hebben dan doorstroming: opleidingen die de werknemer in staat stellen om zijn huidige functie beter uit te voeren. Die cijfers vormen dus geen echt bewijs.
Ongetwijfeld zullen heel wat werknemers onder hun potentieel werken en niet de kansen krijgen die ze verdienen. Maar daar staat tegenover dat heel wat werknemers niet ingaan op promotie- of ontwikkelingskansen. Daarvoor bestaan heel wat oorzaken – te veel om ze hier allemaal op te sommen. Het volstaat wél om aan te tonen dat de ‘schuld’ niet zomaar bij de werkgever kan worden gelegd.
U merkt het, ook supermannen botsen op grenzen.
Jan Denys
Potverdikke, de ondernemers hebben het weer gedaan!
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier