De aanzet tot een fiscale revolutie
Met gemeenschappelijke regels voor de vennootschapsbelasting hoopt de Europese Commissie fiscale concurrentie in de Unie uit de weg te ruimen. Dat hoeft geen slecht nieuws te zijn voor België.
Na meer dan tien jaar onderzoek en onderhandelen legde de Europese Commissie twee maanden geleden een voorstel op tafel dat een eerste stap vormt naar een Europese vennootschapsbelasting. Het ambitieuze project om tot een geconsolideerde basis voor vennootschapsbelasting – in het vakjargon ‘common consolidated corporate tax base’ (CCCTB) – te komen, moet de fiscale obstakels voor economische groei op de interne markt opheffen.
Dat betekent niet dat er een eenvormige Europese vennootschapsbelasting komt. Elk bedrijf behoudt de keuze om al dan niet gebruik te maken van het systeem. Anders hadden de lidstaten nooit hun akkoord gegeven aan het voorstel.
Het voorstel van richtlijn voorziet in eenvormige regels om de geconsolideerde winst van zustermaatschappijen van een Europese groep te bepalen. De verdeelsleutel van deze gemeenschappelijke grondslag voor de vennootschapsbelasting baseert zich op drie factoren: arbeid, omzet en boekwaarde van de activa.
Het grote voordeel van de consolidatie is dat onderlinge transacties tussen dochters niet tot winst leiden. Daarmee zijn discussies over de verrekenprijzen tussen zustermaatschappijen van de baan. Bovendien wordt de grensoverschrijdende verliesverrekening tussen verschillende lidstaten gevestigde vennootschappen mogelijk. Bij vaststelling en verdeling van de geconsolideerde winst zal de groep slechts met één belastingdienst te maken krijgen, namelijk in de lidstaat waar de hoofdzetel gevestigd is.
Voordeel voor België
“De gemeenschappelijke heffingsgrondslag lost het probleem van de fiscale consolidatie op”, zegt Steven Claes, partner International Tax Services van Ernst & Young. “België is een van de weinige landen in de geïndustrialiseerde wereld waar groepen de winsten en verliezen van hun dochtermaatschappijen niet met elkaar kunnen verrekenen. Dat is al jaren een doorn in het oog van het bedrijfsleven. Wat België niet lukt, lijkt Europa nu te verwezenlijken.”
“Door het opheffen van die barrière, verschuift de nadruk voor buitenlandse investeringen naar niet-fiscale factoren (ligging, productiviteit, talenkennis en scholingsgraad). Aangezien België voor die criteria goed scoort, is het niet uitgesloten dat ons land voordeel zal halen uit de harmonisering van de vennootschapsbelasting. Een nadeel is wel dat fiscale gunstregimes – zoals de notionele-intrestaftrek en de patentregel – dan niet meer kunnen.”
Geert Gemis, partner E&Y: “Het ontwerp van richtlijn is geen harmonisering van de tarieven, maar biedt internationale ondernemingen de kans om slechts één belastingaangifte in heel Europa in te dienen. Zo verdwijnen onder meer de discussies over de verrekenprijzen. De Europese Commissie wil zo iets doen aan de administratieve lasten en de rechtsonzekerheid waar ondernemingen nu tegen aanlopen. Volgens de Commissie kan de besparing voor de ondernemingen oplopen tot 2,4 miljard euro.”
Keuzemogelijkheid
Lidstaten moeten hun zegen geven aan belastingrichtlijnen. Aangezien het moeilijk is om in fiscale zaken tot unanimiteit te komen, koos Europees commissaris Algirdas Semeta ervoor zoveel mogelijk landen over de streep te trekken met een optionele aanpak. Het eenheidsregime is dus alleen van toepassing voor groepen die ervoor kiezen. Maar in dat geval moeten wel alle Europese dochtervennootschappen meedoen ( all-in or all-out). De nationale belastingstelsels (en dus ook bijvoorbeeld de notionele-intrestaftrek) blijven gelden voor ondernemingen die niet voor de gemeenschappelijke grondslag kiezen.
Claes: “Hoewel Europa de fiscale obstakels voor bedrijven uit de weg wil ruimen, zit er ook een politieke agenda achter het voorstel. Grote landen kijken met lede ogen toe hoe kleine lidstaten met fiscale gunstregimes internationale groepen weten aan te trekken. Door een gemeenschappelijke grondslag te creëren, worden deze concurrentietechnieken uitgeschakeld. Onderlinge competitie met de belastingtarieven blijft natuurlijk wel mogelijk. En het valt te verwachten dat de landen zullen proberen om de drie criteria – arbeid, omzet en activa – binnen hun grenzen te houden. Toch staat het bedrijfsleven positief tegenover het voorstel. Want door de optiemogelijkheid kunnen ondernemingen kiezen voor het meest voordelige systeem.”
Minder concurrentie
Volgens de Europese Commissie verbreedt het voorstel de belastbare basis in de lidstaten met 7,9 procent. In principe betekent dit dat de ondernemingen meer belastingen zullen moeten betalen als de overheid het vennootschapstarief niet verlaagt.
Gemis: “Anderzijds voert het voorstel een zeer ruime deelnemingsvrijstelling in. Zo moet de moedermaatschappij geen winstbelasting meer betalen voor participaties in dochtervennootschappen uit een andere lidstaat. Ook zijn de meerwaarden bij overdracht van aandelen belastingvrij, tenzij het gaat om belastingparadijzen. Door deze uniforme regels wordt de competitie tussen de klassieke holdinglanden – zoals Nederland, Luxemburg en België – minder relevant. Aangezien we daarin al overklast worden, wegen de mogelijke nadelen van deze harmonisatie niet op tegen de voordelen voor ons land.”
Door het algemeen, eenvoudig en zonder veel details te houden wil de Commissie het voorstel voor alle lidstaten aanvaardbaar maken. Indien geen unanimiteit bereikt wordt, kan een deel van de landen – naar analogie met de eurozone – de gemeenschappelijke grondslag invoeren als vorm van versterkte samenwerking. Gemis: “Dit is toch wel de aanzet tot een revolutie. Geleidelijk klaart het disparate Europese landschap in de vennootschapsbelasting op. Voor de meeste ondernemingen is dat op termijn een goede zaak. Ik verwacht wel dat grote groepen aanvankelijk niet geneigd zullen zijn om in het nieuwe systeem te stappen. Precies omdat ze vandaag ruimschoots gebruikmaken van alle mogelijke aftrekken en vrijstellingen in ons fiscale regime.”
Volgens een studie van Marco Van Hees (federale overheidsdienst Financiën) betalen de vijftig grootste groepen in ons land gemiddeld slechts 0,57 procent belastingen op hun winsten. Uit een antwoord van Didier Reynders (MR), federaal minister van Financiën, op een vraag van volksvertegenwoordiger Dirk Van der Maelen (sp. a) blijkt dat de effectieve aanslagvoet bij de 500 grootste bedrijven 13,6 procent bedraagt, terwijl het nominale tarief 33,99 procent is.
ERIC POMPEN
Volgens de Europese Commissie verbreedt het voorstel de belastbare basis in de lidstaten met 7,9 procent.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier