De cultuursector en de media worden zwaar getroffen door de crisis en bezuinigingen. Cassatie doet er een schep bovenop door RSZ-bijdragen te verplichten op auteursrechten. Maar er is een uitweg.
De culturele sector en de VRT moeten zwaar besparen door Vlaamse bezuinigingen”, zegt advocaat Herman van Hoogenbemt van het kantoor Tilleman-Van Hoogenbemt. “Na een uitspraak van het Hof van Cassatie dreigen ze federaal miljoenen te verliezen aan de RSZ.”
Een kunstenaar, journalist of medewerker van een productiehuis die over een auteursrecht beschikt, wordt geacht zijn werkgever een normaal gebruik van zijn werk toe te laten (een of meer opvoeringen, de publicatie of uitzending). Uitvoerende kunstenaars (acteurs, musici, cabaretiers) beschikken ook over ‘naburige rechten’, het latere gebruik van hun product in een andere vorm. De opvoering of de uitzending kan bijvoorbeeld worden opgenomen en verkocht als dvd.
De auteur moet, ook als hij werknemer is, sinds 2008 op de vergoeding die hij voor die naburige auteursrechten krijgt 15 procent roerende voorheffing betalen (ook na de recente verhoging van die belasting). Een recente rondzendbrief neemt definitief de onzekerheid hierover weg. Van Hoogenbemt: “Logisch, want de auteur krijgt inkomsten uit een roerend goed, het auteursrecht.”
Steun onderuitgehaald
De auteurswet van 1994 bepaalt dat de rechten schriftelijk kunnen worden overgedragen aan de werkgever. De wet zegt niets over de RSZ-bijdrage op die vergoeding. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid vond aanvankelijk dat die vergoeding voor naburige auteursrechten niet onderworpen is aan bijdragen, op voorwaarde dat die regeling niet in de arbeidsovereenkomst staat. “Het gevolg was natuurlijk dat creatieve werknemers en werkgevers de overdracht regelden in een afzonderlijke overeenkomst”, zegt Van Hoogenbemt.
In 2010 gebeurde iets vreemds in de coulissen van de RSZ. De administratie vorderde ook bijdragen op vergoedingen die in aparte overeenkomsten waren vastgelegd. De Rijksdienst startte een aantal procedures tegen organisatoren van musicals en productiehuizen.
Van Hoogenbemt: “Iedereen was verrast. Niemand wist waarom de Rijksdienst het geweer van schouder veranderde. Het is tekenend voor de compartimentering van het beleid. Eerst vaardigt de federale regering een regeling voor auteursrechten uit, die bedoeld is om de culturele sector en de media een steuntje in de rug te geven. Die wordt dan volledig onderuitgehaald door een administratie.”
Een dossier over deze vergoeding voor de uitvoering van een musical krijgt een juridisch staartje. In eerste aanleg volgde de arbeidsrechtbank van Brugge de stelling van de RSZ-administratie, maar het arbeidshof van Gent verbrak de uitspraak in januari 2011. Het stelde dat het leveren van artistieke prestaties de uitvoerder een persoonlijk vermogensrecht geeft, dat niet valt onder de arbeidsovereenkomst. De RSZ-bijdragen moeten niet betaald worden.
Financiële opdoffer
In september 2014 (bijna drie jaar later, nota bene) verbreekt Cassatie deze beslissing in een arrest van twee schamele bladzijden. Nogal laconiek oordeelde Cassatie dat uit de “onderlinge samenhang” van de wet op de sociale zekerheid en de auteurswet volgt “dat de vergoeding die de door een arbeidsovereenkomst verbonden uitvoerende kunstenaar van zijn werkgever ontvangt, voor de overdracht van zijn vermogensrechten, waartoe hij zich bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst had verbonden, een tegenprestatie is voor de overdracht van rechten met betrekking tot een in uitvoering van de arbeidsovereenkomst geleverde prestatie”. En daarom moet de werkgever RSZ betalen.
De werkgevers die dat in het verleden niet hebben gedaan, zullen waarschijnlijk worden aangesproken door de RSZ om voor de voorbije drie jaar een bijdrage van circa 34 procent werkgeversbijdragen te betalen voor alle auteursrechtenvergoedingen die ze aan personeelsleden hebben betaald. Ze moeten ook de 13,07 procent werknemersbijdragen betalen, zonder dat ze die kunnen terugvorderen van hun personeel. Deze sommen worden vermeerderd met een bijdrage-opslag van 10 procent. Bovendien is de RSZ de enige schuldeiser die 7 procent verwijlintresten mag aanrekenen.
“Dat is dus een enorme financiële opdoffer voor de culturele sector, de VRT, de commerciële zenders en de productiehuizen”, aldus Van Hoogenbemt. “Op termijn zullen die productiehuizen de factuur uiteraard doorschuiven naar de tv-zenders, die permanent die last zullen dragen. Ook als de nieuwe regering toch nog een vrijstelling van RSZ-bijdragen zou invoeren, doet dat niks af van de uitwerking van het cassatiearrest voor het verleden. Het is niet uitgesloten dat het arrest leidt tot vermijdingsgedrag, waarbij auteursrechten niet meer aan de werkgever worden overgedragen, maar aan de bestaande of eventuele nieuwe auteursverenigingen, genre Sabam of, voor journalisten, JAM”, zegt Van Hoogenbemt. “Zij zijn geen werkgever van de auteur, dus zijn ze geen RSZ verschuldigd. Het geeft wel een hoop bureaucratie.”
Uitweg
De jurist ziet een uitwijkmogelijkheid. Cassatie stipuleert dat de vergoeding als loon wordt beschouwd voor “de overdracht van zijn vermogensrechten waartoe de auteur zich bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst had verbonden”. Van Hoogenbemt: “Als de overeenkomst over de overdracht in het arbeidscontract staat, of in een op dat ogenblik gesloten contract, is de RSZ-bijdrage verschuldigd. Een slimme werkgever zal die overeenkomst dus op een ander moment voorleggen aan de werknemer. Maar of die aanpak de juiste is, blijft voorlopig een open vraag, die enkel de rechtbanken kunnen beantwoorden. Intussen heerst rechtsonzekerheid.”
HANS BROCKMANS
“De federale regering gaf de culturele sector en de media een steuntje in de rug. Dat werd volledig onderuitgehaald door een administratie”