Brussel, hoofdstad van Congo-België
Naar overal zwermen Congolezen uit. In Azië kunnen ze goed zakendoen, in Noord-Amerika gaan ze studeren. Maar Brussel blijft de favoriete ankerplaats voor uitheemse Congolezen. De Matonge-wijk is een knooppunt voor informele politieke palavers en economische netwerken.
Er leven vijfmaal meer Congolezen in België dan de 3000 Belgen in Congo. Het strenge visumbeleid van de jaren negentig, dat het Mobutu-regime sanctioneerde, heeft nochtans zwaar gewogen op de rol van Brussel als de ‘hoofdstad’ van Congo/Zaïre boven de evenaar: de economische activiteit verschoof geleidelijk van Brussel naar Parijs en Bonn, maar ook naar het Midden-Oosten (zie kader: Welke business?). Vooral Dubai won aan belang voor de aanschaf van consumptiegoederen, elektronica en soms ook voor de verkoop van ruwe diamant. Kleine, gespecialiseerde vliegtuigmaatschappijtjes van lokale sjeiks vliegen met Belgische piloten goederen over naar Oost-Afrika, waar informele handelskanalen ze overnemen en doorsluizen naar het Congolese binnenland. De oorlog in Oost-Congo heeft de handelsroutes echter verstoord of geperverteerd door ze te vermengen met trafieken die traditioneel met oorlogssituaties samengaan.
De jongste jaren is het Verre Oosten een alternatieve bestemming geworden: de business verschuift geruisloos naar Hongkong en Taipei (Taiwan), en tegenwoordig is Jakarta (Indonesië) steeds meer in trek.
In de Chinese havenstad Sjanghai ontmoeten we Paul T.O., zoon van een voormalig ambassadeur van Mobutu. Paul is scheikundig ingenieur van de Université de Liège, maar vond geen baan in België. Hij woont al zeven jaar in Sjanghai, waar hij als plaatselijke antenne fungeert voor handelsstromen die over Hongkong naar Kinshasa en Goma terugvloeien. ‘s Avonds is Paul ober in een trendy resto-bar, eigendom van een Taiwanese Amerikaan. “Laatst had ik ei zo na een interessante deal rond,” zegt Paul. Bluf of niet, naar eigen zeggen stond hij op het punt een paar ton kobalt uit Katanga aan een Chinese zakenman te verpatsen. “Maar om een of andere reden haakte die af. Later misschien,” grinnikt hij. Hij vindt de Chinezen, althans die in cosmopolitisch Sjanghai, “minder racistisch dan de Belgen.”
Jean K.M. is een Nande, een ondernemend handelsvolk uit Noord-Kivoe. Via Kampala in Oeganda vliegt hij heen en weer naar Jakarta om er allerlei gebruiksvoorwerpen te kopen. “Van alle Aziaten hebben de Indonesiërs de beste mentaliteit om zaken mee te doen,” ondervond Jean. Hij bestempelt Antwerpen en Brussel als nuttige tussenschakels, maar voor zaken steeds minder onontbeerlijk.
Azië is interessant maar ver en duur, oordelen de Congolese handelaars. Daarom blijft België met zo’n 15.000 Congolezen (officieel geregistreerd: 12.130 in 1999) de meest gewaardeerde ankerplaats. Er gaat immers altijd wel ergens een deur open voor een paar dagen logement in Brussel, Antwerpen, Gent, Luik of Charleroi en je kan er, vlotter dan elders, terecht bij landgenoten voor tips, pour l’une ou l’autre astuce.
Dichter bij huis (bekeken vanuit Congo/Zaïre en zeker vanuit de zuiderse provincie Katanga, die traditioneel op Zuid-Afrika afgestemd is) was Johannesburg in de moeilijke jaren van de Belgische visumboycot tegen zogenaamde Mobutu-getrouwen, tot een tweede thuisbasis uitgegroeid. Uiteindelijk was het voor de Zaïrese elite gerieflijker om in geval van tandpijn of een verdachte steek in de borststreek even over te wippen naar Jo’burg of in de chiquere buurten van Sandton-Le-Zoute een weekendje door te brengen. Een aantal belegde er in hotels of in de luxueuze shopping malls van Sandton en Rosebank. Enkele Zaïrese geneesheren vonden een baan in privé-ziekenhuizen en sommige ingenieurs van de zieltogende kopermaatschappij Gécamines konden aan de slag in de mijnen van Transvaal. Maar na de eerste plunderingen eind 1991 in Zaïre kwam er een toevloed van paupers die illegaal in Johannesburg gingen samenhokken in de befaamde torenflat Ponte City, gemeenzaam bekend als Zaïre City. Van daaruit verscheepten ze verbruiksgoederen richting thuisfront.
En toch voelen Congolezen zich nergens beter thuis dan in België, zo blijkt uit alle gesprekken. Het oosten is een alternatieve zakenroute – naast Zuid-Afrika of Togo in West-Afrika. In het westen zijn New York en Montreal tussenstops voor politieke en intellectuele activiteiten: er zitten nogal wat beursstudenten in Québec. De fameuze internetgeneratie, met wie Laurent-Désiré Kabila midden 1996 tijdens zijn opmars kon pronken (onder meer zijn minister Mawapanga Mwana Nanga), komt uit die pool. Parijs biedt ook nog handelsopportuniteiten en intellectuele meerwaarde, waar sinds kort Rotterdam en Bonn zich op komen enten. Maar Brussel blijft de centrale draaischijf waar alle wegen naartoe leiden.
Brussel is het knooppunt van de Congolese netwerken waar ook ter wereld. En wie Congo met Brussel associeert, denkt aan de Matonge-wijk bij de Naamse Poort. Maar zoals België slechts het middelpunt is van een web dat zich uitstrekt van Montreal tot Jakarta, is Matonge in Elsene het kruispunt van ruimere vertakkingen over het land. Matonge is de grote baobab, het marktplein waar de Congolese gemeenschap uit heel België en de hele wereld de laatste nieuwtjes komt oppikken – nieuwtjes die iedereen al wel kent van de nooit stilvallende gsm’s (onder meer over intriges aan het hof van Kabila, zoals vroeger van Mobutu) en waar commerciële deals worden gesloten.
Naast Elsene leven de Congolezen verspreid over Jette, Koekelberg, Molenbeek, Schaarbeek en Ukkel; buiten de grenzen van Brussel-19 nestelden de notabelen zich tussen het groen van Sint-Genesius-Rode en Waterloo. Andere uitlopers zijn Antwerpen, Gent, Luik, Bergen en Charleroi. Congolezen klitten niet samen in getto’s, tenzij ze daartoe gedwongen worden in sociale woningen zoals op de Antwerpse Linkeroever en in de flats van Luchtbal, eveneens in Antwerpen. Ze vormen een erg heterogeen gezelschap. Van de armere categorie illegalen à la Ponte City tot universiteitsmedewerkers, ingenieurs, juristen en geneesheren, en gefortuneerde renteniers uit de Mobutu-tijd: Bomboko, Kengo, Lunda Bululu, Nendaka en anderen. Maar niemand is immuun voor de economische kanker die in Congo voortwoekert.
Enkele dagen geleden opende de echtgenote van een voormalig Zaïrees ambassadeur haar restaurant in Brussel. De BMW 7 staat nog wel in de garage van de weelderige villa, maar de elektriciteit werd afgesloten wegens oplopende achterstallige rekeningen. De oud-ambassadeur is niet de enige die het almaar moeilijker heeft om zijn standing hoog te houden. De tuinman en de butler zijn al lang vertrokken. Nu is ook de roze champagne op. Heel wat villa’s langs de rand van het Zoniënwoud staan te verkommeren. Sommigen werden door het kadaster verkocht omdat de onroerende belasting nooit betaald werd.
De hoge heren uit de glorietijd houden, met de GSM in de aanslag, hoogdravende politieke beschouwingen over de toekomst van Congo (zie kader: Sleutel tot Afrika) en proberen creatieve oplossingen te vinden voor hun financiële kopzorgen. Ze hebben allemaal immers een zwaar belastende achterban in België en in Congo te onderhouden. Noodgedwongen beginnen hun echtgenotes een kapsalon, een restaurant of een kledingzaak.
Zeldzaam is de gefortuneerde mobutist die zijn geld op een weldoordachte manier belegde. Velen houden een kater over aan immobiliëntransacties aan de Spaanse Costa del Sol of in de Verenigde Staten. De uitzonderingen zijn Seti Yale, Mobutu’s topadviseur die in Portugal een zakenimperium uitbouwde, en Pay Pay wa Syakassighe, oud-gouverneur van de centrale bank, die bedrijven bezit in Zuid-Afrika, Tanzania, Oeganda en Abu Dhabi (zijn grote veefokkerijen in Kivoe werden geplunderd).
Naast die kleine
elite (van een vijftigtal families) overleeft de grote meerderheid van de Congolezen in moeilijke omstandigheden tussen andere Afrikaanse gemeenschappen uit Ghana en Senegal. Sociale uitkeringen zijn dan een laatste reddingsboei, maar meestal slechts voor een bepaalde tijd: tot ze een bescheiden handeltje kunnen opstarten, waarna de uitkering aan een cousin wordt afgestaan.
Anderen, die de kans kregen om te studeren (volgens ramingen van professor Louis Baeck zouden er ongeveer 50.000 Congolese academici in de diaspora verblijven), zetten internationale netwerken op. Enkele goed opgeleide twintigers en dertigers banen zich een weg in multinationale ondernemingen of banken, zowel in België als daarbuiten. Ook voor die nieuwe informele, gepersonaliseerde netwerken op een hoger niveau blijft Brussel de centrale spil.
Maar arm of rijk, de Belgo-Congolezen hebben maar één gemeenschappelijk streven in het achterhoofd: terugkeren naar Congo.
erik bruyland
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier