Beurskoorts in Katanga

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

Zonder één gram koper of kobalt te produceren, rijven nieuwe investeerders in de Congolese mijnen miljoenen euro binnen. Of ze bereiden zich voor op een overname door één van de grote mijnreuzen, die momenteel op wereldschaal fuseren en elkaar opslokken. Leidt die beurskoorts tot een meer geraffineerde vorm van plundering of is ze het begin van een duurzame ontwikkeling?

Lubumbashi, Tenke Fungurume (Congo)

Sinds 2000 is de koperprijs verviervoudigd en al zit kobalt in dalende lijn, de prijs ligt nog altijd hoger dan rond de eeuwwisseling. Toch zijn het vooral de edele metalen, waarover mijnexploitanten in Congo uiterst discreet zijn, die op de wereldmarkt omhoog schieten. Bismut, iridium, ruthenium, rhodium, molydenum, rhenium, germanium en andere speciale metalen. Geen acryllaatvezels zonder germanium en rhenium wordt gebruikt als katalysator om loodvrije benzine te verkrijgen. Kortom, zonder die zeldzame metalen zou onze moderne spitstechnologie – van toepassingen in ruimtevaart tot in allerlei medische applicaties – nergens staan.

In de jaren 80 en 90 was de mijnsector voor beleggers allesbehalve aantrekkelijk. Men realiseerde zich niet dat mijnbouw, ‘oude economie’ bij uitstek, de dotcom boom mee voedde. Dat inzicht is er nu wel en stuwt mee de beweging van fusies en overnames tussen grote mijnhuizen. Het aandeel van het Australische Rio Tinto, de derde mijngroep ter wereld, steeg de voorbije weken tot recordhoogten, na geruchten over een mogelijke overname door het Britse BHP Billiton. Gelijkaardige bewegingen doen zich voor in de Congolese mijnprovincie Katanga. Wat daar op kleine schaal gebeurt, is sprekend voor wat er sinds de grondstoffenhausse in de mijnbouwsector omgaat. Vorig jaar was het Canadese First Quantum Minerals de eerste om een succesvol overnamebod te doen op Adastra, die in 1997 de hand had kunnen leggen op kobaltrijke afvalresten van het Congolese staatsmijnbedrijf Gécamines in Kolwezi.

Begin jaren negentig trok Afrika minder dan 5 % van de beschikbare financiële middelen voor mijnexploratie aan. Tegen de eeuwwisseling was dat opgelopen tot 17 % van het wereldtotaal. Toch richtten de grote mijngroepen of majors – Anglo American, Phelps Dodge, BHP, Rio Tinto, Billiton – zich in die periode bij voorkeur op mijnuitbating in Noord- en Zuid-Amerika, Zuidoost-Azië en Australië. De beursgenoteerde mijnreuzen, één oog gericht op de kwartaalresultaten, konden zich geen avonturen veroorloven in het chaotische en corrupte Congo. Wat niet belet dat hun ander oog de bodemschatten van het Centraal-Afrikaanse land geen seconde losliet. Nieuwkomers mochten in afwachting van betere tijden de ijzers in het Katangese vuur houden. De hoop leeft dat, na de jongste verkiezingen in Congo, die betere tijden zijn aangebroken: BHP Billiton, Anglo American en Rio Tinto openden onlangs een kantoor in Congo.

Katangese beurskoorts

Recent signaleerde Bloomberg stijgende belangstelling op de Londense AIM-beurs voor het aandeel Nikanor, een jonge maatschappij van twee Israëlische diamantairs, Dan Gertler en Benny Steinmetz, die de belangrijke openluchtmijn KOV bij Kolwezi hadden weten binnen te rijven. En Katanga Mining Limited (KML), met de Belg George Forrest als hoofdaandeelhouder (24,4 %), kwam onder vuur te liggen van het Britse Camec (Central Africa Mining and Exploration Company Plc), dat eveneens actief is in Katanga.

Dan Gertler, een prille dertiger, verwierf eind 2005 de KOV-mijn in ruil voor de belofte om Gécamines een lening te verschaffen van 24 miljoen euro. Volgens Globes online – Israels Business Arena zouden Gertler en zijn partner, Benny Steinmetz, bij een verkoop van KOV – het gerucht gaat dat Rio Tinto op de loer ligt om beslag te leggen op Nikanor – elk 350 miljoen euro inpikken. Zonder ook maar één gram koper of kobalt bovengehaald te hebben.

De operatie-Nikanor lijkt helemaal op een beursbubbel, want in anderhalf jaar tijd ging de beurswaarde van nul naar 1,3 miljard euro – 653 miljoen onderschreven door Gertler, plus 350 miljoen opgehaald in juli 2006 op de Londense beurs en 350 miljoen die Chinese partners zouden toegezegd hebben (maar intussen is dat niet meer zo zeker). En dat allemaal zonder één spadesteek; enkel door toedoen van alleen maar het potentieel van KOV, dat door JP Morgan bestempeld wordt als “één van de meest rendabele kopermijnen ter wereld.” Volgens Nikanor moet de productie tegen eind 2009 opstarten om twee jaar later jaarlijks 275.000 ton kopermetaal te bereiken. Wat bij de huidige koperprijs een jaaromzet zou betekenen van 1,6 miljard euro.

Camec, dat zijn pijlen richt op Katanga Mining (KML) en genoteerd is op de Londense beurs, is hoofdzakelijk in handen van de Engelse cricketspeler Phil Edmonds. Het bedrijfje bezit nauwelijks mijnexpertise, met uitzondering van zijn Afrikadirecteur, de blanke Zimbabwaan Billy Rautenbach. Hij is evenmin een professionele mijnuitbater, maar is er toch in geslaagd vandaag in Katanga de enige te zijn die 99,8 % zuiver kopermetaal produceert (wat Gécamines begin jaren negentig routineus afleverde, vóór haar totale instorting). Op 50.000 vierkante meter wilde savanne zette hij de eerste fonkelnieuwe raffinagefabriek neer in Congo sinds de jaren zestig. En dat met de meest geavanceerde elektroraffinagetechnologie (SX-EW).

Rautenbach werd echter onlang persona non grata verklaard door de Congolese regering nadat nieuwe beschuldigingen opdoken in Zuid-Afrika. Zijn land van oorsprong had hem al jaren geleden aangeklaagd wegens ‘economische misdaden,’ maar dat was al die tijd geen bezwaar voor Kabila-vader en -zoon om hem de hand boven het hoofd te houden en zaakjes te doen (wat niet uitsluit dat ook nu weer een regeling uit de bus kan komen). Nu Rautenbach uitgeschakeld is, zou Camec degelijke mijnexpertise in huis willen halen en volgens analisten om die reden koopjes gaan doen bij Katanga Mining (KML). Hefboomfondsen in Londen en New York zouden de aanval ingezet hebben om zo hun investering in Camec te consolideren.

Investeren of opkalefateren?

Katanga Mining heeft vroegere werknemers van Gécamines, technici en ingenieurs, aangeworven die vertrouwd zijn met de ondergrondse mijn van Kamoto, een onderkomen en verouderd mijncomplex, maar toch nog operationeel. Kamoto stortte in 1990 in na een wilde en onvoorzichtige uitbating. Het prijskaartje om Kamoto weer goed op dreef te krijgen, wordt door KML begroot op 314 miljoen euro. Daarvoor werd in Toronto al 110 miljoen euro opgehaald en een bankconsortium van Fortis, Investec en Standard Chartered heeft zich borg gesteld voor een lening van 110 miljoen euro.

In maart kondigde Katanga Mining aan dat ze de mijnproductie in september zou starten. Na zes jaar zou een jaarlijks ritme bereikt worden van 150.000 ton kopermetaal en 5000 ton kobaltmetaal. Maar een Congolees ingenieur heeft daar bedenkingen bij: “Wanneer KML in september opstart, zal het niet zijn met verse ertsen, maar met restanten van de pipeline.” Hij doelt op een pijplijn die Kamoto verbindt met de elektrolysefabriek van Luilu, waar vanouds 99,8 % zuiver koper- en kobaltmetaal uitkwam. De pijplijn stuurt al veertig jaar ertsconcentraten door en lekt in die mate dat naar schatting voor 200.000 ton concentraten zomaar voor het oprapen liggen.” Het zou volstaan om die op te halen en vervolgens te raffineren in de Luilufabriek die KML zopas gerenoveerd heeft.

KML verwacht over vijf jaar een positieve cashflow, maar volgens Congolese ingenieurs zal dat eerder kunnen, omdat het project relatief gemakkelijk kan opstarten in bestaande installaties en met oudgedienden van Gécamines. Zij hebben de nodige competenties om problemen die routineus opduiken te beheersen, maar wat zal er gebeuren in het volgende stadium, werpen de ingenieurs op, wanneer de Kamotomijn aan een nieuwe, verdere ontwikkeling en expansie toe zal zijn? Zal KML daar de expertise voor hebben? Of zal het, zoals Nikanor kennelijk van plan is met de KOV-mijn, de zaak doorschuiven naar een major?

De top van KML reageerde bits op de onderhuidse overnamepoging door Camec. Tegen MoneyWeb zei KML-voorzitter Arthur Ditto: “Als Camec er de financiële middelen voor heeft, moet het maar een faire prijs bieden voor alle aandeelhouders van Katanga Mining.” KML slaat terug met de uitgifte van nieuwe aandelen.

Een modelinvestering?

Een andere major, het Amerikaanse Phelps Dodge dat onlangs werd opgeslokt door Freport McMoRan, werpt zich op als modelinvestering en een toonbeeld van duurzame ontwikkeling in Katanga: op de mijnsite van Tenke-Fungurume, halfweg Likasi en Kolwezi, kijken Amerikaanse inspectieteams toe of de arbeiders handschoenen, beschermbrillen en aangepast schoeisel dragen. De lonen bij Tenke Fungurume Mining (TFM) zijn de hoogste van Congo, (184 euro per maand). Personeelsrestaurants zijn in aanbouw en een splinternieuwe Beachcraft vliegt gewonden desnoods voor verzorging naar Zuid-Afrika. Omliggende dorpen krijgen waterputten, schooltjes worden opgeknapt en er loopt een malariamanagementplan.

Het TFM-contract heeft een lange en ingewikkelde voorgeschiedenis. Het contract werd in 1996 onder Mobutu getekend. De Zweedse financier Adolf Lundin had voorgespiegeld dat hij 250 miljoen dollar zou neertellen om het kroonjuweel van Gécamines in een partnership tot ontwikkeling te brengen: 55 % Lundin Holdings en 45 % Gécamines. Bovendien zou hij 350 miljoen dollar bijeenharken om begin 2000 100.000 ton koper en 8000 ton kobalt te produceren. Maar de steenrijke grondstoffenspeculant stortte slechts 50 miljoen dollar en bleek niet de financiële, noch de technische middelen te hebben om Tenke Fungurume te ontginnen. In 1999 riep hij overmacht in om te rechtvaardigen dat er op het terrein niets gebeurde.

In 2002 werd Phelps Dodge meerderheidsaandeelhouder in TFM, genoteerd op de beurs van Toronto. De optie op Lundin Holdings werd pas gelicht in oktober 2005. En dan volgt een merkwaardige en ingewikkelde verschuiving met aandelen, waar Phelps Dodge met Lundin Holdings uit tevoorschijn komt met een belang van 82,5 % in TFM. Terwijl het aandeel Gécamines slinkt van 45 % in 1996 naar 17,5 %. Want Adolf Lundin is er in geslaagd de 27,5 % van Gécamines in Tenke Mining te verwerven. Eindresultaat: Phelps Dodge bezit 57,75 % van TMF, Tenke Mining 24,75 % en Gécamines slechts 17,5 %. Hoewel de ondergrond van Tenke Fungurume door de grondstoffenhausse in waarde is gestegen, komt Gécamines met een afgeslankt belang uit al die beursoperaties.

Tenke Fungurume is het rijkste onontgonnen kobalt- en kopergebied ter wereld. Geen wonder dat wanneer Freeport McMoRan eind 2006 Phelps Dodge koopt om zo de belangrijkste koperproducent ter wereld te worden, aandelen-Phelps Dodge met een meerwaarde van 30 % verhandeld werden. De aandelen-TFM in Toronto en Freeport in New York (NYSE) boeren dan ook niet onaardig.

Na de speculatieve creatie van aandeelhouderswaarde moet het echte werk nog beginnen. Onder druk van de publieke opinie belooft TFM 480 miljoen euro te investeren om vanaf eind 2008 jaarlijks 100.000 ton koper- en 8000 ton kobaltmetaal te produceren.

Waarnemers in Congo bestempelen de mijncontracten van de voorbije jaren als ‘minejacking’ (naar analogie van carjacking). Dat geldt ook voor de drie belangrijkste mijncontracten – TFM, Nikanor en KML – die alle toegekend werden zonder dat daar een openbare aanbesteding aan te pas kwam. Een gemeenschappelijk kenmerk van de meeste van de nieuwe eigenaars van vroegere mijnen van Gécamines is hun verankering in fiscale paradijzen – van het eiland Man, over Bermuda tot in de Maagdeneilanden. Ze hebben bovendien juridische constructies gemeen waardoor Congolese filialen van offshorebedrijven goederen en diensten kunnen leveren in onderaanneming van vennootschappen die verbonden zijn met fiscale paradijzen. Zodoende kunnen lasten aangedikt worden en winsten geminimaliseerd.

De Congolezen hopen nochtans dat de Far Westepisode eindelijk achter hen ligt. Dat valt af te wachten.

TRENDS OPINIE

Wereldbank is ook zonder Wolfowitz ziek. (blz.122)

WWW.TRENDS.BE

Contracten onderwaarderen Congolese mijnreserves.

Rapport Britse ngo Raid.

Erik Bruyland

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content