Bedrijven winnen bij transparantie
Waarom zou ‘gebonden hulp’ verkeerd zijn? Agoria, de sectorfederatie van de technische industrie, feliciteert minister van Ontwikkelingssamenwerking Marc Verwilghen (VLD) die levering van producten en diensten door de privé-sector aan ontwikkelingsprojecten opnieuw mogelijk wil maken. Nederland en andere landen doen het en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) heeft geen bezwaar als overheidsfinanciering gaat naar projecten onder de 800.000 euro. Bovendien helpt het onze KMO’s (die minder aan de bak komen bij grootschalige projecten met multilaterale financiering van, onder meer, de Wereldbank) bij internationale aanbestedingen als ze kunnen aantonen dat de Belgische staat hun producten waardeert.
Er komt een expertisefonds voor cofinanciering van haalbaarheidsstudies en technische opleidingen en een ondersteuningsfonds voor joint ventures. Allemaal voorstellen die we toejuichen, maar die in het verleden tot ontsporingen hebben geleid waardoor bedrijven – ook zij die het correct speelden – besmeurd werden. Om nieuwe scheeftrekkingen te vermijden, wijst Agoria op de noodzaak van toekenningscriteria qua ontwikkelingsrelevantie en transparantie. Maar wat dat precies inhoudt, zegt Agoria er niet bij.
Nochtans hebben bedrijven er belang bij open kaart te spelen zonder zich te verschuilen achter concurrentieregels en clausules van confidentialiteit. Wie bij inzet van belastinggeld dat soort argumenten inroept, kan beter worden uitgesloten. Want consumenten en ngo’s (niet-gouvernementele organisaties) kijken tegenwoordig toe via internationale netwerken, waarbij ook fiscalisten en juristen worden betrokken. En het gaat niet alleen om naleving van elementaire arbeidsrechten of milieunormen. Ook contracten worden uitgeplozen.
Niettemin ontbreekt het de ngo’s nog dikwijls aan realiteitszin over businesspraktijken en de bureaucratische procedures die ze eisen. Daarom is het belangrijk dat bedrijven oprecht meewerken aan criteria en transparantieregels. Een negatieve lijst van wat niet mag – zoals kinderarbeid of vormen van uitbuiting en oorlogsfinanciering – volstaat niet. Ontwikkelingsrelevantie betekent dat projecten niet alleen aan een lokale gemeenschap (of privé-belangen) tegemoetkomen, maar zich inschrijven in een brede regionale en nationale ontwikkelingsstrategie (algemeen belang). Indien dat mee gewogen had, zou Delcredere bepaalde projecten in Congo onder politieke druk geen groen licht gegeven hebben.
Men lijkt niets bijgeleerd te hebben: onze diplomatie lobbyt opnieuw in Congo. Daar is op zich niets mis mee, maar in een land waar volgens het kwaliteitsblad The Economist “hebzucht en incompetentie” de regering kenmerken, moet belangenvermenging zijn uitgesloten. En er ontstaat twijfel wanneer Brussel druk uitoefent om een firma op de shortlist van de Wereldbank (voor de sanering van Gécamines) te krijgen waarvan de hoofdrolspeler “betrokken partij” is in de Kamoto-mijn (zie blz. 20). Diezelfde persoon was eerder bestuurder van Gécamines toen een gelijkaardig saneringsplan niet werd uitgevoerd.
Minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR) zou vandaag geen brandjes moeten blussen in Oost-Congo als de Katangese mijnen – vroeger goed voor 1,5 miljard dollar aan inkomsten – opnieuw een sterke motor waren van de Congolese economie.
Erik Bruyland
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier