BEDRIJVEN KAPOTMAKEN ?

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

Directeur-generaal Martin Van Houtte van Febeltex, de Federatie van Belgische Textielproducenten, ergert zich aan banenplannen en werkgelegenheidsconferenties die elkaar blijven opvolgen. Dat de loonkosten hoogstens gelijke tred mogen houden met de belangrijkste handelspartners, klinkt bemoedigend, “maar in een voortschrijdende mondialisering van de economie komt de concurrentie steeds meer uit de lagelonenlanden van Zuid-Europa en vooral uit Zuidoost-Azië.”

TRENDS. De sociale partners en de regering praten over loonmatiging, verbetering van de flexibiliteit en arbeidsherverdeling.

MARTIN VAN HOUTTE. Dit zijn goede intenties en één en ander gaat zelfs in de juiste richting. Maar sinds ’87 hebben we een loonhandicap tegenover onze vijf belangrijkste concurrenten opgebouwd. In de komende jaren zouden onze lonen dus minstens trager moeten evolueren dan bij deze vijf. Om de arbeidsuitstoot te stoppen, zijn dus structurele ingrepen noodzakelijk. Met de voorgestelde maatregelen gaan we aan de kern van het probleem voorbij. Men wil bijvoorbeeld aan arbeidsherverdeling doen. Wat kan dat opleveren ? Van 100 arbeidsplaatsen gaan we er pakweg 106 maken. Die “arbeidscreatie” zal echter over enkele jaren geabsorbeerd zijn, omdat de totale beschikbare arbeid afneemt.

Federaal minister van Economie Di Rupo stelt voor loonkostenverlagingen te koppelen aan toename van de werkgelegenheid.

Dat is naast de kwestie. Een aantal bedrijven zal daardoor een enkeling wat langer in dienst houden. Het zijn maar tijdelijke ingrepen. Laten we ophouden met rond de hete brij te draaien. We sleutelen aan meer flexibiliteit in de bedrijven, aan een bedrijfsvriendelijker omgevingsklimaat, kortom we proberen het globale concurrentievermogen op te krikken. In se is dit goed. Maar, zowel de vakbonden als de regering verliezen de kern uit het oog : om de neerwaartse spiraal van arbeidsvernietiging en het verder afglijden naar een duale maatschappij te stoppen, moeten we het concurrentievermogen van arbeid serieus aanpakken. Dat ligt gevoelig, maar anders blijft het kurieren am Symptom. In de Belgische textielsector bedraagt de uitstoot van arbeid jaar na jaar 4 à 6 %. Kan dat blijven doorgaan ?

Het antwoord is : méér toegevoegde waarde creëren, creatief inspelen op nieuwe trends, betere kwaliteit, allianties sluiten met Turkse textielproducenten en zich inplanten in de nieuwe groei- en afzetmarkten van het Verre Oosten.

In onze sector vertegenwoordigen de grondstoffen zowat de helft van de totale productiekosten, de andere helft is feitelijke “toegevoegde waarde”. Als men ons om de loonhandicap te overwinnen voortdurend om de oren slaat dat we méér toegevoegde waarde in onze producten moeten steken, is dat grotendeels een semantische discussie. Louter economisch bekeken, zijn toegevoegde waarde en arbeidskosten grotendeels hetzelfde : voor textiel bijvoorbeeld draait het percentsgewijze aandeel van de directe loonkosten in die toegevoegde waarde (de laatste vijf jaar) rond 70 %. Dat is ook het geval voor de meeste industrietakken voor de staalsector zelfs iets hoger, alleen voor voeding en chemie dalen deze directe personeelskosten tot 59 %. Het maakt dus nauwelijks een verschil of het om arbeidsintensieve dan wel om kapitaalintensieve bedrijven gaat. Bovenop de 70 % directe personeelskosten komen indirecte loonkosten (op afschrijvingen van activa) zodat we aan zo’n 75 % loonkosten komen in de toegevoegde waarde van onze industrie.

Toegevoegde waarde die we exporteren en die de motor zou moeten zijn voor groei en tewerkstelling, vermits de binnenlandse consumptie niet aanslaat.

Feitelijk verkopen we verpakte (dure) arbeid. En daarmee staan wij op buitenlandse beurzen naast concurrenten van over de hele wereld die gelijkwaardige producten (beginnen) aanbieden. Tegen een Belgische loonkost van 100, staan onze Franse en Italiaanse concurrenten op 80 %, Spanje op 50 % en Turkije en Portugal op 20 %. Dergelijke verschillen kunnen we, ondanks creativiteit, kwaliteit en flexibiliteit, niet overbruggen. Wij zullen dus op onze eigen markten marktaandelen blijven verliezen. Terwijl de grondstofprijzen in de totale productiekosten grotendeels dezelfde zijn, gaan mechaniseringsgraad, de kwaliteit van de mensen en verfijning van de productie er inmiddels ook in de lagelonenlanden op vooruit. Met niches redden we het niet, want per definitie betekent dat minder volumes. De eerste slachtoffers van meer creativiteit zijn de bedrijven : de winstmarges krimpen, dus is er minder ruimte voor nieuwe investeringen en de prestatiedruk neemt toe. Het tweede slachtoffer is de tewerkstelling. Men kan overigens bedrijfsleiders niet verplichten mensen in dienst te houden als daardoor het gehele bedrijf ten onder gaat. Dat is nochtans wat de vakbonden vragen. Om de neerwaartse spiraal te stoppen, in het belang van de werkgelegenheid (het stelpen van de toevloed van inactieven), van de samenleving (het dichten van de kloof tussen werkenden en werklozen), zouden de vakbonden zelf en de politici er alles moeten aan doen om de factor arbeid as such goedkoper te maken. Nu vragen ze dat de bedrijven er nog voor betalen ook.

Nederland en Duitsland bewijzen, door een hervorming van de sociale zekerheid, dat een vermindering van de sociale lasten zonder koopkrachtverlies mogelijk is.

Men zou het aandeel patronale lasten kunnen verschuiven van de bedrijven naar de gezinnen. Het verlies aan koopkracht wordt zodoende uitgesmeerd in een breder draagvlak van maatschappelijke solidariteit. Ook op Europees vlak zou men een harmonisering van de sociale lasten moeten overwegen en de oneerlijke concurrentie via Europese subsidies stoppen.

ERIK BRUYLAND

MARTIN VAN HOUTTE (FEBELTEX) Arbeidskosten bedragen driekwart van de toegevoegde waarde van onze industriële productie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content