Ambtshalve ontheffing: twee bijkomende jaren

De blikvanger van de fiscale bepalingen in de eindejaarswetten is ongetwijfeld de verlenging van de aanslagtermijnen. Normaal gezien heeft de fiscus tijd tot 30 juni van het jaar dat volgt op het aanslagjaar. Maar als er met de aangifte ook maar iets niet pluis is, beschikt de fiscus automatisch over een termijn van drie jaar. Die loopt vanaf 1 januari van het aanslagjaar (dit is het jaar dat volgt op het inkomstenjaar). Dat er met de aangifte iets ‘niet pluis’ is, wil bijvoorbeeld zeggen dat ze te laat werd ingediend, of dat bepaalde inkomsten niet of onjuist aangegeven werden. Deze verlengde aanslagtermijn wordt bovendien nog eens met twee jaar verlengd, als de belastingplichtige zich bezondigt aan ‘belastingontduiking’. De aanslagtermijn bedraagt dan tot nog toe vijf jaar (drie plus twee extra).

Op dit punt heeft de wetgever nu ingegrepen. Zodra er sprake is van ‘belastingontduiking’ wordt de aanslagtermijn voortaan nogmaals met twee bijkomende jaren verlengd. Hij bedraagt dan zeven in plaats van vijf jaar.

Een zelfde regeling geldt voor de btw. Met dien verstande dat men hier niet spreekt over ‘aanslagtermijnen’. Wat de btw betreft, worden fiscaaltechnisch immers geen ‘aanslagen’ gevestigd. Hier spreekt men uitsluitend over ‘verjaringstermijnen’. Het recht om btw na te vorderen verjaart normaal gezien na drie jaar. Maar ook hier wordt de verjaringstermijn tot nog toe met twee jaar verlengd, zodra er sprake is van ‘belastingontduiking’. Deze verjaringstermijn van vijf jaar wordt nu ook met nog twee bijkomende jaren verlengd tot zeven jaar.

Deze lange aanslag- en verjaringstermijnen staan in schril contrast met de termijnen waarover de belastingplichtige beschikt zodra hij vaststelt dat er met de nagevorderde belastingen iets niet helemaal juist is. Voor de inkomstenbelastingen kan men dan ‘bezwaar’ indienen. Tot ongeveer tien jaar geleden had men daarvoor tijd tot 30 april van het jaar dat volgde op het jaar waarin de belasting gevestigd werd. Met een minimum van zes maanden.

In het kader van de fiscaleprocedurehervorming die tien jaar geleden werd doorgevoerd, besliste de wetgever deze termijn te beperken tot een schamele drie maanden. De praktijk leerde snel dat die termijn te kort is. Vooraleer men als belastingplichtige door heeft dat er misschien iets niet juist is met de ingekohierde belasting, en vooraleer men vervolgens in voorkomend geval een beroep doet op een fiscaal deskundige, is het grootste gedeelte van die drie maanden meestal al lang verstreken. Heel dikwijls rest dan nog maar weinig tijd om met kennis van zaken een bezwaarschrift te formuleren. De wetgever heeft de bezwaartermijn daarom enkele jaren geleden opnieuw verlengd. Hij bedraagt nu zes maanden.

Maar blijkbaar is niet iedereen overtuigd van het nut van deze verlenging. Want in het Vlaams Gewest heeft men de extreem korte termijn van drie maanden voor de onroerende voorheffing zonder meer behouden.

Wie niet tevreden is met de inkomstenbelasting die gevorderd, of nagevorderd wordt, kan ‘bezwaar’ indienen. Zoals gezegd, moet dit gebeuren binnen zes maanden. Daarnaast bestaat ook nog de procedure van ‘ambtshalve ontheffing’. Men kan daar onder meer gebruik van maken wanneer een ‘nieuw feit’ uitwijst dat de belasting te hoog is. Of nog, wanneer er sprake is van een ‘materiële vergissing’ (een rekenfout bijvoorbeeld) of van een ‘dubbele belasting’.

Anders dan in de bezwaarprocedure heeft men veel meer tijd om een ‘ontheffing van ambtswege’ te vragen. In het geval van ‘nieuwe feiten’, ‘dubbele belastingen’ of ‘materiële vergissingen’ heeft men drie jaar tijd, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting gevestigd is.

Maar zelfs met die termijn van drie jaar blijft er een enorme wanverhouding tussen de termijn waarover de fiscus beschikt (voortaan, in geval van fraude, zeven jaar) en de termijnen waarbinnen de belastingplichtige recht tot klagen heeft. Van de recente eindejaarswetten is daarom ook gebruikgemaakt om de termijn voor het vragen van een ‘ontheffing van ambtswege’ te verlengen: van drie tot vijf jaar.

Opgelet evenwel: de termijnverlenging heeft een beperkte draagwijdte. Zij geldt enkel voor de belastingen waarvoor de federale wetgever bevoegd is om er de procedureregels van vast te leggen (en dus niet voor de onroerende voorheffing in het Vlaams Gewest). Zij geldt bovendien niet voor alle situaties waarin men een ‘ontheffing van ambtswege’ kan vragen. Men kan een dergelijke ontheffing bijvoorbeeld ook vragen als er een overschot van voorheffingen is, of als bepaalde belastingverminderingen niet werden toegepast. Maar voor die gevallen geldt de termijnverlenging niet. De termijn blijft hier drie jaar. (T)

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content