Ambities, dat wel !
In de werkplaatsen ontbreekt de elementairste schroevendraaier. De ertskwaliteit is bedroevend, de kostprijs moordend. Toch heeft Gécamines plannen om opnieuw mee te spelen in de koperbusiness met buitenlandse mijngroepen als hefboom. Union Minière doet mee.
Zuid-Afrika, Katanga.
Over enkele dagen maakt de Congolese mijnonderneming Gécamines (GCM) bekend wie de Ruashi-Etoile-mijn bij Lubumbashi mag exploiteren. Kandidaten zijn de Zuid-Afrikaanse mijnhuizen Anglo American Corp. (AAC), Johannesburg Consolidated Investments (JCI) en de Canadese ” juniors”Tenke Mining Corp. en America Mineral Fields International (AMFI). Als AAC of zijn broertje JCI het eerste zwarte mijnconcern van Zuid-Afrika L’Etoile binnenhalen, dan zou dat goed nieuws zijn voor Union Minière (UM). “Anglo heeft niet zoveel expertise in kobalt, UM wel, vooral in marketing en metallurgie,” verklapt projectdirecteur Rod Whyte in het Anglo-hoofdkwartier in Johannesburg. Marc De Jonghe, manager African Operations van UM, bevestigt het partnership met Anglo (zie kader : Naar de wieg).
De heropening van ” De Ster” heeft een symbolische waarde : in juli 1910 meldde de Duitse correspondent Emile Zimmermann in de Koloniale Zeitung een toeloop van Europese handelaren naar de eerste kopermijn van Katanga : “Er wordt gebouwd dat het een lieve lust is en iedereen hoopt op een explosie van de handelsactiviteiten van zodra de mijn op volle toeren zal draaien.”
Bijna negentig jaar later dromen de Katangese autoriteiten op eenzelfde effect : De Ster (nog 1,6 miljoen ton koper- en 235.000 ton kobaltreserves) lag aan de basis van de prestigieuze Union Minière du Haut Katanga (UMHK) en kan vandaag de heropstanding inluiden van kopergigant Gécamines, opvolger van UMHK. Driehonderd kilometer verder, aan het andere uiterste van de Gécamines-concessie in de nagenoeg door westerlingen verlaten mijnstad Kolwezi (vroeger 3000 blanken en thans nauwelijks een dertigtal), wordt elke blanke nageroepen met de kreet ” AMFI ! AMFI !“. Ook in Fungurume verwachten uitgelaten kinderen dat ” mister Lundin” hen een nieuwe toekomst brengt, terwijl ze joelend voorbijrazende jeeps van TFM (Tenke Fungurume Mining) achternalopen.
De TFM-jeeps zitten vol stralende yuppies. Op hun T-shirts en Amerikaanse petjes prijkt “TNK”, het beurssymbool van Tenke Mining Corp. De Zweedse financier Adolf Lundin, die in december ’96 het kroonjuweel van Gécamines (10 miljoen ton koper- en kobaltreserves) bemachtigde, laat geregeld beursmakelaars en beursanalisten naar Fungurume overvliegen. Site-seeing, afgerond met een dagje uitblazen aan de Victoria Falls in Zimbabwe, moet de beleggers warm maken. Immers, als Lundin tegen 2006 in Tenke-Fungurume jaarlijks 400.000 ton koper en evenveel kobalt als de totale 20.000 ton-wereldproductie vandaag wil bovenhalen, zal hij in totaal 1,7 miljard dollar moeten verzamelen. AMFI van Jean-Raymond Boulle (zie Trends, 29 mei 1997) past een gelijkaardige public relations en fundraising toe : AMFI hengelt naar 1 miljard dollar op de beurs. “En als we ze daar niet vinden, zal Boulle wel uit eigen zak betalen,” weerlegt AMFI- president François Colette (ex-UM) het neerbuigend scepticisme van de gevestigde mijnhuizen voor “lege attaché case-firmaatjes zonder technologie en ervaring” waarmee de ” juniors” van Lundin en Boulle worden nagekeken.
De buitenlandse mijngroepen wekken niet alleen hoop bij de plaatselijke bevolking, vooral de leiding van GCM selecteerde ze in de hoop de ingezakte mijnreus van de ondergang te redden. “Ze moeten de fundamenten worden van een strategie die Gécamines, na de eeuwwisseling, opnieuw verheft tot een actor in de wereldertsenhandel,” vertelt Michel Haubert, financieel directeur van GCM. In 1985 produceerde de staatsonderneming nog 470.000 ton koper en 10.500 ton kobalt, tegen respectievelijk 29.000 en 3200 ton op het dieptepunt van 1994 (minder dan in 1959).
De zieltogende mijngigant zit vooral sinds de instorting in september 1990 van de Kamoto-mijn, zijn vroegere kroonjuweel, in chronische financiële ademnood : de 120 expats zien hun loon op hun buitenlandse rekening met maanden vertraging ; de 26.000 Congolese werknemers (voordien 35.000) ontvangen in het beste geval een hongerloon (80 dollar voor arbeiders, 2000 dollar voor kaderleden, weliswaar aangevuld met enkele materiële voordelen) ; GCM kijkt aan tegen een schuldenberg van 600 miljoen dollar of meer dan twee keer het huidige omzetcijfer van 250 miljoen dollar.
Tot overmaat van ramp
bedraagt de productiekost van Gécamines 150 dollarcent per pond koper. De Chileense en Peruviaanse concurrenten doen het tegen 50 cent. “We moeten dringend onze koperproductie verviervoudigen tot minstens 200.000 ton/jaar om de kostprijs te drukken tot zo’n 85 à 90 dollarcent per pond, bij een verkoopprijs van 105 dollarcent per pond (2500 dollar per ton) op de wereldmarkt,” rekent Haubert voor. Door de bedroevende kwaliteit moet GCM zijn producten verramsjen op de wereldmarkt : koperkathoden worden 80 dollar per ton onder de prijs verkocht, kobalt zelfs tot 200 dollar per ton onder de wereldprijs. Kobalt gaat de deur uit tegen 19,5 dollar per pond (de marktprijs bedraagt 22 dollar). En dat voor de topkwaliteit, waarvoor GCM ooit de referentie was (de ” Luilu-standaard” : 99,8 % zuiverheid). De elektrolyse van Luilu/Kolwezi is vandaag zo erbarmelijk dat de kobaltkwaliteit ondermaats is.
Van kobalt als reddingsboei naar koperproducent
Na de “overlevingsstrategie” uit 1994 waarbij steunend op een hoge kobaltprijs zoveel mogelijk kobalt uit alle overschotten van 88 jaar exploitatie werden gepuurd (zie Trends, 12 december 1994) en de gestage kentering in ’96 stegen de productie en export met 20 % ; de waarde nam met 6 % toe mikt Gécamines op een break-even in 2000 bij een koperproductie van 200.000 ton en 8000 ton kobalt. “Op eigen kracht, de startende joint ventures met Lundin en AMFI of L’Etoile niet meegerekend,” beklemtoont Michel Haubert. De ambities gaan tot 300.000 ton koper bij saturatie van de bestaande heropgelapte installaties van Luilu en Shituru/Likasi (door Union Minière).
De overbruggingsstrategie tot het jaar 2000 wanneer de prijsdaling voor kobalt al lang zal zijn ingezet bestaat in het aanboren van ertsvelden met relatief rijk kobalt (1,5 %) en een lage exploitatiekost. Zo worden dit jaar nog Kamoya (300.000 ton reserves) en Tilwisembe (20.000 ton reserves gedurende vijf jaar) aangeboord ; in ’98 komt Kakanda aan de beurt (eveneens 20.000 ton reserves gedurende vijf jaar). Financiers zijn de Zuid-Afrikaanse Standard Bank en Nedbank en Equator Bank, filiaal van het Hong Kong Shanghai Bank Consortium. Bank Brussel Lambert of Belgolaise zouden kunnen bijdragen tot de nodige 15 miljoen dollar voor Kakanda.
In afwachting dat de nieuwe joint ventures op gang komen waarbij de allernoodzakelijkste cash binnenkomt in de vorm van drempelgeld voor de concessies sluit GCM tijdelijke verenigingen. Dat gebeurde onder meer met de Belg Forrest voor de Kasombo-mijnen en de ertsverwerkende STL-fabriek in Lubumbashi zie Trends van 14 augustus 1997. “Gécamines tekent managementcontracten om totaal verwaarloosde installaties op te peppen,” zegt Paul Andrianne (ex-UM), directeur van Iscor Mining. Zo wordt dit jaar nog de Kamoto-mijn (70.000 ton koper en 3000 ton kobalt per jaar) door het Zuid-Afrikaanse Iscor Mining heropgestart. Daarnaast loopt momenteel een aanbesteding voor de rehabilitatie van het mijncomplex rond Kolwezi ( Groupe Ouest) : de peperdure ultramoderne, maar zwaar onderbenutte KOV-transportband, de Dima-mijnen, de geplunderde ateliers, de elektrolysefabriek van Luilu en de wellicht ten dode opgeschreven zinkfabriek UZK (ooit 60.000 ton per jaar). Mocht Gécamines niet de nodige 200 miljoen dollar vinden, zal het tijdelijke associaties voor minstens tien jaar moeten aangaan.
Critici schudden het hoofd : “Men gaat verouderde technologie oplappen, terwijl fabrieken die tegenwoordig in de sector geen 90 % rendement halen al achterhaald zijn.”
De reddingsoperatie
zou door de intrede van Zuid-Afrikaanse of Australische mijngroepen meer sérieux krijgen in de ogen van zij die beweren dat de gereputeerde mijnhuizen het moeilijk hadden om zich “aan de Zaïrese omgeving” aan te passen de huidige contracten werden immers onder de vorige regering van Kengo Wa Dondo genegotieerd. Maar Ted Webb, president van Tenke Mining Corp. (TMC), weerlegt : “Lundin heeft expertise in design, ontwikkeling en uitbating van grote mijnen. Lundin zat dertien jaar in een van de grootste kopermijnen ter wereld Bajo De Alumbreira in Argentinië en ikzelf runde gedurende 37 jaar een mijn in Australië. Tenke-Fungurume is met een gehalte van 5 % het rijkste kopergebied ter wereld zoiets laat je niet liggen. Voor Adolf Lundin is dit dé kans om zijn credibiliteit te vestigen.”
Een kleine nuancering : Bajo De Alumbreira wordt nu pas geëxploiteerd door onder meer de Canadese groep Placer Dome. Aan deze groep verkocht Lundin zijn laatste 50 %-aandeel voor 350 miljoen dollar, nadat hij de eerste helft van de hand had gedaan voor 110 miljoen dollar aan de Australische groep Mount Ilsa Mining. In totaal een mooie jackpot, aangezien Lundin de mijn kocht voor 2 miljoen dollar en er maximaal 10 miljoen dollar investeerde. Kortom, 12 miljoen dollar leverde hem 460 miljoen dollar op.
Op 7 mei 2003 zal Tenke Mining Corp. een laatste schijf van 160 miljoen dollar hebben neergeteld op een totaal drempelgeld voor de Tenke/Fungurume-concessie van 250 miljoen dollar. Een eerste 50 miljoen dollar is al gestort “op rekeningen van Gécamines” (waarvan de helft het “bevrijdingsleger” van Kabila spijsde). De exploitatiemaatschappij TFM is een joint venture tussen Gécamines (45 %) en Tenke Mining Corp., waarvan 55 % in handen van Adolf Lundin en 45 % op de beurzen van Toronto en Vancouver. TMC probeert 350 miljoen dollar bij elkaar te harken om begin 2000 de eerste fase te starten (jaarlijks 100.000 ton koper- en 8000 ton kobalterts). Ted Webb maakt zich sterk dat de helft op de beurs wordt opgehaald en de rest via bankconsortia. Het Zuid-Afrikaanse Investec zou klaarstaan met een procurement loan van 127 miljoen dollar. En als de Club van Parijs, waarin de privé-schuldeisers samenzitten, zijn houding tegenover Congo versoepelt, zou ook Bank Brussel Lambert over de brug kunnen komen. “Lundin schrijft alvast geschiedenis : hij vond op de kapitaalmarkt geld voor de haalbaarheidsstudies zónder de Wereldbank, die traditioneel dergelijke projecten financiert , maar bovendien negeerde de kapitaalmarkt de boycot van de Club van Parijs tegen Zaïre,” zegt Dirk Vanhooymissen, managing director van TFM.
“Als er politieke stabiliteit heerst, kunnen de beleggers en financiers niet afzijdig blijven,” meent Ted Webb, “zoniet zullen we een partner zoeken of verkopen.” Zuid-Afrikaanse majors als Anglo, Iscor of Gencor wekken echter de indruk dat “Lundin zich dan erg verleidelijk zal moeten opdirken.”
Toch blijft Tenke-Fungurume één van de aantrekkelijkste mijnreserves ter wereld, vooral nu boringen door Orbit (UK) ook tussen de ertsrijke kernen Tenke en Fungurume koper van 5 % signaleren. Michel Haubert beklemtoont dat Gécamines waarborgen bekwam zodat Lundin Holdings, 100 %-dochter van TMC, “niet uit TFM stapt zonder volledige betaling van de 250 miljoen dollar drempelgeld en de realisatie van de eerste exploitatiefase.”
De behoefte aan vers geld was doorslaggevend
De regering-Kabila moet AMFI eerstdaags groen licht geven voor de recuperatie gedurende minstens 20 jaar van 50.000 ton koper en 7000 ton kobalt per jaar uit eerder behandelde mineralen ( tailings) van Kolwezi. Daarvoor sloot AMFI de joint venture ” KMT” (49 % Gécamines) met het Zuid-Afrikaanse Bateman als onderaannemer. De Congolese regering bekrachtigde een eerste project uit het raamakkoord dat Jean Boulle met toen nog rebellenleider Kabila in Goma ondertekende : de rehabilitatie van de oude zinkmijn van Kipushi, waarvoor het Britse Techpro een haalbaarheidsstudie maakte, met bovendien de installatie tegen 2001 van een nieuwe zinkfabriek (200.000 ton/jaar) en een koperconcentrator (35.000 ton/jaar). De investeringskosten lopen op tot 600 miljoen dollar voor Kipushi, 300 miljoen dollar voor KMT en 100 miljoen dollar voor exploratieboringen.
Een paragraaf in het akkoord van Goma veroorzaakte door zijn vaagheid commotie bij andere exploratiemaatschappijen op het terrein ( JCI uit Zuid-Afrika, het Canadese Trillon, het Poolse KGHM, Tenke Mining en de Belg Forrest). Voor AMFI-voorzitter Colette stond het vast dat “AMFI in Goma de exploratierechten kreeg over de totaliteit van de Gécamines-concessie” (49.000 km² of ruim anderhalve keer België). Dat zette zoveel kwaad bloed, dat AMFI zijn exploratie zal moeten beperken tot één vierde van de GCM-concessie (met de hele tinconcessie van 20.000 km² als extraatje bovenop). Voor KMT zal AMFI 80 miljoen dollar drempelgeld neertellen. Tot op vandaag incasseerde GCM géén frank.
“Gécamines kijkt uitsluitend naar de korte termijn. AMFI bood 80 miljoen dollar drempelgeld voor het tailings-project, wat dubbel zoveel is als de Zuid-Afrikanen, maar betaalt geen royalty’s. Bovendien negeert AMFI het ecologisch schandaal rond Kolwezi,” zegt een consulent voor Zuid-Afrikaanse mijngroepen in Johannesburg. De algemene directie van GCM weerlegt de kritiek dat Congo door het samengaan met AMFI in KMT over de 20-jarige looptijd van het project ruim één miljard dollar aan inkomsten verliest. “AMFI betaalt wel royalty’s voor KMT,” zegt Michel Haubert koeltjes.
Haubert : “AMFI en Tenke Mining doen een beroep op gereputeerde consulenten. Op technisch vlak zijn we er vrij gerust in. Bovendien kan Gécamines zowel via de raden van bestuur in deze joint ventures als via de regering druk uitoefenen. Hoewel de financiële kant niet het enige criterium was, geef ik toe dat de behoefte aan cash voor Gécamines zwaar doorwoog bij de selectie van de kandidaten.”
Met verse inkomsten uit eigen exploitaties (zie tabel : Wedergeboorte) en van de nieuwe joint ventures of bijkomende minderheidsparticipaties als een houdstermaatschappij in diverse projecten hoopt Gécamines over enkele jaren opnieuw mee te draaien als een volwaardige ertsenproducent. De algemene directie relativeert bovendien de zware schuldenlast : bijna alle schulden aan openbare kredietverzekeraars ( Delcredere, Coface) werden vereffend ; 350 van de 600 miljoen dollar betreft tegoeden aan internationale financiële instellingen, waarvoor bij goed gedrag van de regering- Kabila een schuldvermindering tot 80 % denkbaar is. En een binnenlandse oplossing acht GCM ook haalbaar voor 60 % van de resterende 250 miljoen dollar die op rekening komt van Congolese parastatalen (sociale zekerheid, water, elektriciteit). Zodoende zou de schuld smelten tot een 100 miljoen dollar : de commerciële schuld aan toeleveranciers en onderaannemers. Dat zou deuren openen voor nieuwe kredietlijnen om de wederopstanding te financieren.
ERIK BRUYLAND
TED WEBB (TENKE MINING CORP.) OVER MINISTER VAN FINANCIEEN MAWAPANGA (LINKS) De minister zou TFM niet bezoeken als we geen ernstig bedrijf zouden zijn.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier