Alleen de olie is te koop

Daan Killemaes
Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

Midden het fusiegeweld in de olie-industrie vaart het Britse Enterprise Oil een onafhankelijke koers. “Schaalvergroting is voor ons niet de juiste strategie,” zegt Pierre Jungels, de Belgische baas van Enterprise Oil.

Londen.

T otalfina en Elf spelen een spelletje pacman. Wie is jager en wie is prooi? Elf had eerst nog geprobeerd het Noorse Saga te verorberen. Toen dat mislukte, zag Totalfina zijn kans schoon achter Elf aan te gaan. Het lijkt een kwestie van eten of gegeten worden, want bigger is dezer dagen nog altijd synoniem van better in de olie-industrie. Staat ook Enterprise Oil op het menu of kan het Britse olieconcern alleen verder?

“Een terechte vraag, maar door ze te stellen doet men of Enterprise Oil al is opgeslokt. En zover zijn we nog lang niet,” zegt Pierre Jungels, de Belgische chief executive officer (CEO) van Enterprise Oil (zie kader: Pierre Jungels) gedecideerd. De 400.000 pound-a-year-man, wiens Londense kantoor uitkijkt op Trafalgar Square, staat erom bekend de nodige vraagtekens te plaatsen bij de fusiegolf in de olie-industrie: “Opvallend is dat totnogtoe elke fusie in dezelfde taal werd beklonken. Het culturele aspect speelt dus een belangrijke rol. Bovendien is er maar een beperkt aantal combinaties waarmee men voor miljoenen dollars schaalvoordelen te voorschijn kan toveren.” Pierre Jungels haalt er de grafiek Groot en klein in de olie-industrie bij. Ze schetst de huidige machtsverhoudingen in de industrie. “Kijk, je hebt de reuzen Exxon-Mobil, BP-Amoco-Arco en RD Shell, en dan heb je de rest. Totalfina en Elf samen blijven ergens halfweg hangen tussen de kleintjes en de grote drie. Willen die kleintjes in de buurt van de topdrie komen, dan zouden ze allemaal moeten samensmelten. That makes no sense. De wereld heeft oliebedrijven van verschillende omvang nodig, ondernemingen ook die elk bekwaam zijn in hun domein.”

Daarmee bedoelt

Pierre Jungels op de eerste plaats natuurlijk Enterprise Oil. Het grootste onafhankelijk Britse exploratie- en ontginningsbedrijf pompt dagelijks 200.000 vaten op, heeft 1171 miljoen vaten reserves en haalde in 1998 een omzet van 563 miljoen pond (34 miljard frank). Dat zijn peanuts in vergelijking met de grote jongens, maar Enterprise Oil staat aan de top in wat het doet: koolstofbrandstoffen vinden en ontginnen. In 1998 kon Enterprise 242% van de productie vervangen door nieuwe reserves. Pierre Jungels: “We hebben olie en gas gevonden waar niemand anders dat deed, hoewel ze meermaals op dezelfde plaatsen zochten. We vonden bijvoorbeeld als eerste gas ten westen van Ierland.”

Huiswerk gemaakt

Ook het kleine Enterprise Oil ontsnapte niet aan de lage olieprijs. Vijftien maanden lang werd voor het zwarte goedje minder dan 15 dollar per vat betaald. “De langste periode in de voorbije dertig jaar,” rekent Jungels voor. Enterprise Oil zag de omzet in 1998 halveren; van de winst na belastingen van 126,6 miljoen pond in 1997 bleef er vorig jaar nauwelijks nog 7,8 miljoen pond over.

De ravage op de balansen van de olieconcerns is immens. CEO’s durfden geen verslag meer uit te brengen bij hun veeleisende institutionele aandeelhouders als ze ook niet een fors besparingsplan in de aktetas hadden zitten. Daarin stond dat eens de besparingsmogelijkheden in het eigen bedrijf uitgeput raakten, de speurtocht naar lagere kosten zou worden voortgezet door – via fusies – synergieën en schaalvoordelen te realiseren. Wie als eerste orde op zaken kon stellen, leidde afgelopen maanden ook de fusiedans.

“Voor de geïntegreerde bedrijven is dat een logische strategie, maar niet voor Enterprise Oil,” zegt Pierre Jungels. “In logistiek, raffinage, marketing of chemie wachten schaalvoordelen. Maar voor een bedrijf als Enterprise Oil, dat puur gericht is op exploratie en ontginning, speelt schaal geen hoofdrol. Want ofwel heb je de slimme gasten die de olie voor je vinden, ofwel heb je ze niet. Punt.”

Dat belet niet

dat ook Enterprise Oil zijn huiswerk heeft gemaakt om de aandeelhouders te behagen. Pierre Jungels: “Winstmarge en niet volume, cashflow en niet productieniveau, daar draait het om. Door de magere cashflow in 1998 dienden we het exploratiebudget te halveren tot 90 miljoen pond. Een interne reorganisatie bespaart ons 20 miljoen pond per jaar. Samen levert dat een pond per vat op. Enterprise Oil had al een van de laagste kostenniveaus in de industrie. We verdienen geld aan een olieprijs van 10 dollar; aan een olieprijs van 18 dollar verdienen we veel geld. Als we nu louter zouden teren op onze geboekte reserves, zouden we tot 2005 een stabiele productie kennen. Gegeven een normale prijscyclus kan dat ons een return op het kapitaal opleveren die de vergelijking met de best geïntegreerde oliebedrijven doorstaat.”

Surfen op de olieprijsgolven

Het herstel van de beurskoers (zie grafiek) toont dat Enterprise Oil het vertrouwen van zijn aandeelhouders herwint. “Maar hoe lang zal dat duren?” vraagt Pierre Jungels zich af. “Stijgen de olieprijzen, dan worden beleggers al te enthousiast over de winstperspectieven van de sector. Duiken de prijzen echter naar beneden, dan straffen ze ons ongemeen hard af. Daar is geen reden toe, want een exploratie- en ontginningsbedrijf kan zijn aandeelhouders doorheen de olieprijscyclus (zie kader: De prijs van een vat) een constante return bezorgen. Dat wil ik onze aandeelhouders uitleggen en zo wil ik hun vertrouwen behouden doorheen de hele olieprijscyclus.”

En hoe klinkt

die uitleg dan? Pierre Jungels: “De juiste mix van reserves loodst een olieproductiebedrijf door de prijscyclus.” Enterprise Oil pompt nu vooral in politiek rustige wateren. Driekwart van de productie stroomt uit het Noordzeeplat (Groot-Brittannië en Noorwegen) en Italië. Die velden zijn bovendien technisch niet van de moeilijkste en hebben dus een lage productiekostprijs. Enterprise Oil lijkt zijn eieren in het juiste mandje te hebben. “Maar,” zegt Pierre Jungels, “de waarde van deze olieportefeuille danst mee op het ritme van de olieprijzen. Dat is leuk als de prijzen voldoende hoog zijn, maar een drama als ze lagere regionen opzoeken. En van dat wisselvallige rendement houden de beleggers dus niet. Daarom moet je ook reserves hebben die onafhankelijk zijn van de olieprijs. Die hebben we te weinig. Daar maken we nu werk van in Iran, Brazilië en Marokko. In de Iraanse buy-back contracten staat een vaste vergoeding van 16% à 17% op het geïnvesteerde kapitaal ingeschreven. Dat levert stabiele cashflow- en rendementscijfers op.” De keerzijde van de medaille is dat aan deze reserves een hoger politiek risico kleeft.

“Naast een voldoende spreiding van de prijs en de politieke risico’s moet er ook een evenwicht bestaan tussen olievelden die cash spuien en zij die groei beloven,” gaat Pierre Jungels verder. “De velden in de Noordzee financieren de groeiprojecten. Tussen die projecten moeten er voldoende zitten met lage kosten (Italië, Midden-Oosten). Dat worden dan de cashbronnen van morgen. Ook heb je voldoende bronnen in ontwikkeling nodig om die machine op langere termijn te voeden. Die hebben we in Ierland (Corrib), Noorwegen (Skarv) en de Golf van Mexico. Dat zijn vaak technisch moeilijker projecten.”

Heeft Enterprise Oil

een voldoende gemixte portfolio om zonder te veel kleerscheuren doorheen de olieprijscyclus te fietsen? Is met andere woorden Enterprise Oil in deze betekenis groot genoeg? Pierre Jungels: “Als we die spreiding kunnen verbeteren zonder aan slagkracht en snelheid van handelen in te boeten, zullen we niet aarzelen. Maar dan moeten we partners met dezelfde visie vinden. Dat is niet makkelijk.” Entreprise Oil probeerde in 1994 vergeefs het gelijkgestemde Lasmo met een complementaire reserveportefeuille op te slorpen. En wat als een Shell of Exxon op de deur klopt? Pierre Jungels: “Pas als je ons kan kopen zonder aan onze teams, creativiteit en snelheid te raken, zijn we een interessante prooi.”

DAAN KILLEMAES

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content