Aandelenopties: belastbaar bij toekenning
Ook bij ‘oude’ aandelenopties situeert het belastbaar moment zich bij de toekenning van de opties. Vraag is alleen wat onder ‘toekenning’ moet worden verstaan.
Opties op aandelen houden (meestal) het recht in om een aandeel te kopen. De vraag is dan op welk ogenblik een werknemer of bedrijfsleider belastbaar is als hij een dergelijke optie toegekend krijgt: op het ogenblik van de toekenning, of op het ogenblik dat hij zijn optierecht uitoefent?
Het Hof van Cassatie heeft onlangs beslist dat aandelenopties die aan werknemers worden toegekend, belastbaar zijn op het ogenblik van hun toekenning, niet bij de uitoefening ervan (Cass., 16 januari 2003).
Voor ‘nieuwe’ aandelenopties, die toegekend zijn met ingang van 1 januari 1999 en die derhalve onder toepassing vallen van de wet van 26 maart 1999, is het arrest van geen belang. De wetgever heeft immers uitdrukkelijk bepaald dat de nieuwe aandelenopties in principe belastbaar zijn op het ogenblik van hun toekenning.
Oud. Het probleem betrof de ‘oude’ aandelenopties, toegekend vóór 1 januari 1999. Een kleine twintig jaar geleden was weliswaar ook al in een wettelijke regeling van aandelenopties voorzien. Maar die liet in het midden wanneer het voordeel uit aandelenopties in principe belastbaar was. Zij gold bovendien alleen voor opties die aan zeer strenge voorwaarden voldeden.
Voor de ‘oude’ aandelenopties die niet aan die voorwaarden beantwoordden (in de praktijk was dat de overgrote meerderheid) gold het niemandsland. Zij werden daarom wilde of niet gereglementeerde opties genoemd. In de praktijk ging men ervan uit dat deze niet gereglementeerde opties onderworpen waren aan het gemeen recht, en dat zij derhalve belastbaar waren bij de toekenning. De fiscus dacht daar anders over, en belastte ze bij de uitoefening.
Het Hof van Cassatie zegt nu dat men wel degelijk moet kijken naar het ogenblik van de toekenning. Verwonderlijk is dat niet. Het Hof kwam begin vorig jaar op sociaal gebied al tot het besluit dat het voordeel uit aandelenopties – voor het berekenen van opzegvergoedingen – in aanmerking moet worden genomen op het ogenblik van de toekenning.
Toekenning. Maar daarmee zijn de problemen niet van de baan. De vraag is immers wat onder toekenning moet worden verstaan. Voor de ‘nieuwe’ aandelenopties (toegekend vanaf 1 januari 1999) heeft de wetgever in een vermoeden voorzien. Zij worden op fiscaal gebied geacht toegekend te zijn op de zestigste dag na hun aanbod. Voor de ‘oude’ aandelenopties geldt deze fictie niet. Om te bepalen op welk ogenblik zij toegekend zijn, moet men opnieuw te rade gaan bij het gemeen recht.
De oplossing ligt evenwel niet voor de hand. Zo heeft het hof van beroep te Antwerpen een jaar geleden beslist dat ‘oude’ aandelenopties zodanig aan voorwaarden onderworpen kunnen zijn, dat zij slechts geacht kunnen worden definitief verworven (en dus toegekend) te zijn, op het ogenblik dat zij uitgeoefend worden. Het ogenblik van toekenning en dat van uitoefening zouden in een dergelijk geval dus kunnen samenvallen.
Maar het laatste woord is daarover nog niet gezegd. Tegen het arrest van het hof van beroep in Antwerpen is een voorziening in cassatie ingesteld, die op dit ogenblik nog hangende is.
Belangen. Inmiddels is het opmerkelijk dat de belangen volledig tegenstrijdig kunnen zijn, al naargelang men zich op sociaal dan wel op fiscaal gebied bevindt. Op sociaal gebied heeft men in de praktijk vanuit werknemerszijde hemel en aarde bewogen om aan te tonen dat het voordeel van aandelenopties bekeken moet worden bij de uitoefening ervan. Bij het berekenen van opzegvergoedingen hebben werknemers er immers baat bij dat het voordeel zich zo laat mogelijk voordoet.
Tegelijk heeft men er vanuit dezelfde hoek alles aan gedaan om op fiscaal gebied aan te tonen dat ‘oude’ aandelenopties slechts belastbaar kunnen zijn op het ogenblik van de toekenning ervan. Fiscaal heeft men er als belastingplichtige immers baat bij dat het voordeel zich zo vroeg mogelijk heeft voorgedaan (omdat men dan meer kans heeft dat de aanslagtermijn inmiddels verstreken is).
Tegengestelde belangen dus, die nochtans noodzakelijkerwijs tot hetzelfde resultaat moeten leiden. Het is immers volstrekt onlogisch dat men aandelenopties belast op het ogenblik dat zij worden toegekend, terwijl men op sociaal gebied een ander aanknopingspunt zou nemen.
De voormelde arresten van het Hof van Cassatie zorgen op dit punt voor een begin van rust. Het Hof heeft op sociaal én fiscaal gebied consequent eenzelfde aanknopingspunt genomen (cf. het ogenblik van ‘toekenning’).
Fictie. Maar dit belet niet dat er nog verschillen kunnen zijn. Voor ‘nieuwe’ aandelenopties die toegekend zijn vanaf 1 januari 1999 en die fiscaal dus onder toepassing vallen van de wet van 26 maart 1999 heeft de wetgever, zoals gezegd, in een fiscaal vermoeden van toekenning voorzien. De aandelenopties worden vermoed toegekend te zijn op de zestigste dag volgend op het aanbod. Ongeacht of aan de opties wel of geen voorwaarden verbonden zijn.
Of deze fiscale fictie van toekenning op de zestigste dag na het aanbod ook doorwerkt bij het berekenen van opzegvergoedingen, is absoluut niet zeker. De fiscale regels zijn immers niet zonder meer van toepassing op sociaal gebied. Bijgevolg is het niet uit te sluiten dat een aandelenoptie op fiscaal gebied – op basis van de voormelde fictie – geacht moet worden al toegekend te zijn (op de zestigste dag na het aanbod), terwijl zij dat voor de berekening van de opzegvergoedingen misschien pas later zal zijn. Of omgekeerd.
Jan Van Dyck [{ssquf}]
De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.
Het Hof van Cassatie neemt op sociaal en fiscaal gebied hetzelfde standpunt in.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier