Rubenshuis toont de Tintoretto van David Bowie
De vaste collectie aanvullen met nieuwe aankopen is onbetaalbaar voor het Rubenshuis. Daarom trekt het museum bruiklenen uit particuliere verzamelingen aan. Maar een aanwinst uit de collectie van David Bowie heeft net dat tikkeltje meer.
Het Rubenshuis is aan het feest. Het heeft er een topwerk van Jacopo Tintoretto bij, en die nieuwe aanwinst komt ook nog eens uit de voormalige collectie van David Bowie. “We vinden het heel belangrijk dat we dat schilderij kunnen tonen”, zegt conservator Martine Maris. “Als het had toebehoord aan iemand die totaal onbekend is, zouden we het ook met toeters en bellen hebben aangekondigd. Maar dat verband met een popidool geeft het net dat tikkeltje meer.”
Bowie had een grote verzameling hedendaagse kunst, maar hij was ook een bewonderaar van oude meesters. Het altaarstuk met de heilige Catharina van Tintoretto dat sinds vandaag – maandag 26 juni – in het Rubenshuis hangt, was een van zijn eerste aankopen. Bowie was een fan van de Venetiaanse renaissanceschilder, hij heeft zijn label en muziekuitgeverij Tintoretto Music zelfs naar hem vernoemd. Toen het schilderij in november 2016, na zijn overlijden, bij Sotheby’s in Londen werd geveild, besliste de koper – een anonieme buitenlandse verzamelaar met Belgische roots – meteen het voor enkele jaren in bruikleen te geven aan het Rubenshuis.
Dat zou Bowie hebben bevallen, want het Rubenshuis heeft uit zijn entourage opgevangen dat hij hield van het museum. “Er zijn geen foto’s van dat hij hier is geweest en hij staat niet in het gastenboek. Maar ik zie geen reden om die bewering tegen te spreken”, merkt Martine Maris op. “Bowie is vaak in Antwerpen geweest. Hij heeft een tijdlang een Rubens in zijn verzameling gehad. Dan is het toch niet zo gek dat hij het Rubenshuis heeft bezocht? Ik kan er geen uitspraken over doen. Maar het is natuurlijk leuk dat te horen en we vertellen het ook graag voort.”
Briljant bezoek
Het schilderij van Tintoretto is lang niet het enige werk dat het Rubenshuis in langdurige bruikleen heeft. Sinds 2007 gaat het museum actief buitenshuis op zoek naar werken om zijn vaste collectie aan te vullen. Dat beleid begint de voorbije jaren op kruissnelheid te komen. Van de 81 schilderijen die in de zalen hangen, zijn er twintig bruiklenen uit particuliere of andere publieke verzamelingen. Het museum heeft er een speciaal circuit voor gemaakt en er een naam voor bedacht: Briljant Bezoek.
Die bruiklenen zijn vaak topwerken, waaraan ook een bijzonder verhaal vasthangt. Zo is er het portret van een Brusselse stadsmagistraat door Anthony van Dyck, de beroemdste leerling van Rubens, dat in 2013 toevallig werd ontdekt in het BBC-kunstprogramma Antiques Roadshow. Het schilderij kwam in handen van een Belgische verzamelaar, die het afstond voor een periode van vijf jaar. Uit een Britse particuliere collectie komt een zelfportret van Van Dyck, wellicht het laatste dat hij heeft geschilderd. Van het portret van Clara Serena _ de oudste dochter van Rubens, die op haar twaalfde overleed _ werd lang gedacht dat het van een navolger was. Twee jaar geleden werd het toegeschreven aan Rubens zelf.
“We hebben een vaste collectie van ongeveer tweehonderd schilderijen”, vertelt Martine Maris. “Vijftig daarvan zijn waardevolle werken uit de zeventiende eeuw. We bezitten enkele werken van Rubens, Van Dyck en Jordaens, en daarnaast stukken van kleine meesters uit die periode. Onze verzameling aanvullen met nieuwe aankopen is onrealistisch. Zo’n werk van Rubens of Van Dyck is onbetaalbaar voor ons. Daarom leggen we contacten met particuliere verzamelaars en proberen we hen te overtuigen een schilderij aan het museum af te staan. Wie niet sterk is, moet slim zijn en netwerken.”
Het Rubenshuis heeft daarin een streepje voor op andere musea. “Een Rubens is een Rubens, maar als zo’n werk bij ons hangt, heeft dat toch iets heel bijzonders. Dat is ons unique sellingpoint: je ziet die schilderijen hier op de plek waar ze gemaakt zijn. Ook voor tentoonstellingen is dat een troef. We hebben van buitenlandse musea al bruiklenen gekregen die die instellingen anders nooit mogen verlaten. Maar dat succes danken we ook aan het professionele imago dat we door de jaren hebben opgebouwd. Onze reputatie is een belangrijk argument om eigenaars te overtuigen een stuk in bruikleen te geven. En soms kopen verzamelaars een werk met de achterliggende gedachte: dit moet aan het publiek worden getoond. Dat is met de Tintoretto gebeurd.”
Gepassioneerd door kunst
Het belangrijkste dat het Rubenshuis aan particuliere verzamelaars te bieden heeft, is inhoudelijke expertise, stelt Martine Maris. Zo liet het museum het altaarstuk van Tintoretto de voorbije maanden onderzoeken door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) en in oktober verschijnt er een boek over. Het Rubenshuis werkt ook samen met de buren van het Rubenianum, het documentatiecentrum over de Vlaamse kunst van de zeventiende eeuw, en het Centrum Rubenianum, de vereniging van internationale Rubens-specialisten.
“De verzamelaars met wie we samenwerken, zijn allemaal gepassioneerd door kunst. Maar ze zijn niet allemaal experts”, zegt Maris. “Wij bestuderen het schilderij en enkele keren per jaar organiseren we een viewing, waar specialisten zich over het werk buigen. Wij kunnen advies geven over een restauratie of over de noodzaak het in een nieuwe lijst te steken. De eigenaars weten ook dat het bij ons in de beste omstandigheden wordt bewaard.”
Hoopt zo’n verzamelaar niet dat de marktwaarde van zijn schilderij in de hoogte gaat als het in het Rubenshuis hangt? “Voor een Rubens of een Van Dyck maakt dat niet uit. Je betaalt evenveel, of het hier heeft gehangen of niet. De toeschrijving die wij aan het werk geven, kan de waarde wel doen stijgen. Het verschil tussen een Rubens of een schilderij uit het atelier van Rubens scheelt een paar nullen op de kunstmarkt. Het portret van Clara Serena hebben we in ere hersteld als een authentieke Rubens, en we staan daar nog altijd volledig achter. Maar de informatie die bij het stuk komt, bepalen we op basis van wetenschappelijk onderzoek. We zullen bij een schilderij nooit zetten dat het eigenhandig van Rubens is als we daar niet in geloven. Vindt de eigenaar dat zijn werk meer waard is dan de experts erin zien, dan kunnen we niet samenwerken – al is dat nog nooit gebeurd. We leveren ook nooit echtheidscertificaten af.”
Italiaanse meesters
Het museum is selectief in de bruiklenen die het binnenhaalt. “We tonen alleen werken die relevant zijn voor het Rubenshuis”, zegt Martine Maris. “Het is inspirerend voor het wetenschappelijk onderzoek dat we die naast onze eigen stukken kunnen leggen, en het is een manier om de verzameling te vernieuwen.” In 2016 kwam 71 procent van de 141.000 bezoekers van het Rubenshuis uit het buitenland. Het bruiklenenbeleid wil landgenoten ertoe aanzetten meer naar het museum te komen. “Mensen zijn vaak de slechtste toeristen in eigen land. Je hoort vaak zeggen: ik heb het Rubenshuis al een keer bezocht, ik heb het allemaal wel gezien. Maar wij proberen het publiek te overtuigen: spring regelmatig eens binnen. Er valt altijd iets nieuws te bekijken.”
Toen Rubens er nog woonde en werkte, was zijn huis al een soort museum. “Hij had een kunstverzameling die zijn gelijke niet kende in de Lage Landen. Ze overtrof zelfs die van de aartshertogen”, vertelt Maris. “Kunstliefhebbers kwamen die werken hier bewonderen. De meeste van die stukken zitten nu in musea. In onze collectie zit geen enkel schilderij waarvan we met zekerheid kunnen zeggen dat het hier heeft gehangen. Van het portret van Helena Fourment, Rubens’ tweede echtgenote, dat we in bruikleen hebben gekregen van het Rijksmuseum in Amsterdam, staat dat wel vast.”
De bruiklenen helpen de rijkdom van die collectie te reconstrueren. Het altaarstuk van Tintoretto past ook in dat beleid. “Rubens bezat schilderijen van Italiaanse meesters en hij had een ontzettende bewondering voor Tintoretto. Hij heeft het schilderij in Venetië wellicht gezien. Ook Van Dyck heeft het gezien, hij heeft er zelfs een schets van gemaakt. In onze verzameling zitten geen Italiaanse meesters.”
Gouden tienkamper
Het Rubenshuis zet daarnaast sterk in op portretten van de familie Rubens. Dat past bij de huiselijke sfeer die het museum wil oproepen. Bovendien helpen die portretten een vooroordeel tegenover Rubens weg te nemen. Hij geldt dan wel als een van de grootste kunstenaars uit de geschiedenis, maar bij het brede publiek is hij toch niet echt populair. “Het stereotiepe beeld is dat hij historiestukken schilderde die je alleen begrijpt als je flink wat achtergrondkennis hebt”, beseft Maris. “Pieter Bruegel schilderde gewone mensen, dat vinden mensen herkenbaar. En Rembrandt en Vincent van Gogh zijn sympathieker, omdat ze zo veel tegenslagen hebben overwonnen. Rubens was een ster vanaf het begin van zijn carrière tot zijn overlijden. Alles wat hij aanraakte, veranderde in goud _ als kunstenaar, architect, zakenman en diplomaat. Je kunt hem vergelijken met een tienkamper die in elke afzonderlijke discipline ook nog eens de gouden medaille won. Na zijn dood is zijn roem nooit verminderd. Die perfectie schept een afstand. In de familieportretten zie je de liefdevolle vader en echtgenoot. Dat is een kant van Rubens die de mensen niet kennen en die aanspreekt.”
“Maar we hebben ook aandacht voor minder bekende kunstenaars zoals Frans Snijders, Jan Boeckhorst of Jan Wildens. De productie van Rubens is ondenkbaar zonder de samenwerking met die collega’s in zijn atelier. Ook die kleine meesters horen hier thuis.”
Zeg nooit nooit
De eigen collectie blijft belangrijk voor het museum. “We voeren een tweesporenbeleid”, legt Maris uit. “Naast ons bruiklenenbeleid proberen we ook voortdurend onze vaste verzameling op te waarderen. We laten stukken restaureren, zoals nu met het zelfportret van Rubens gebeurt. Of we steken schilderijen in een nieuwe lijst, die beter aansluit bij de lijsten die in de zeventiende eeuw gangbaar waren. We denken er ook over na waar een schilderij in het museum nog beter tot zijn recht kan komen. Doordat we de opstelling aanpassen aan de nieuwe bruiklenen die binnenkomen, wisselen we geregeld stukken. Soms vragen mensen: hebben jullie een nieuw werk? Nee, maar in een nieuwe lijst en op een nieuwe plek kijk je er weer op een andere manier naar.”
Toch beperkt het museum de ingrepen in de zalen tot enkele keren per jaar. Het probeert de komst van nieuwe bruiklenen zo veel mogelijk te groeperen, zodat het niet voortdurend stukken moet verhuizen. Een verzamelaar die een werk afstaat, moet zijn werk voor lange tijd kunnen missen. “Doorgaans spreken we minstens een termijn van drie jaar af, die bovendien kan worden verlengd”, zegt Maris. “We gooien onze opstelling niet om voor een werk dat hier maar zes maanden hangt. Maar zeg nooit nooit. Als we een fenomenale Rubens aangeboden krijgen voor een korte periode, zeggen we misschien toch ja” (lacht).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier