Chris Van Hul
‘Je betaalt geen 2 euro te veel voor een Knack magazine, waarom dan wel voor geneesmiddelen?’
“Er zijn weinig argumenten die overtuigen waarom overheid en patiënt voor strikt gelijkwaardige geneesmiddelen een verschillende prijs betalen”, zegt Chris Van Hul, dienst Vertegenwoordiging & Studies van de Onafhankelijke Ziekenfondsen.
Dit is een reactie op het volgende bericht: ‘Artsen schrijven nog veel te weinig goedkope alternatieven voor’
Stel: je gaat naar de krantenboer en je wil de “Knack” kopen. Er liggen meerdere exemplaren, hun kaften verschillen van kleur. Je bladert door de inhoud: geen komma verschil. Maar de krantenboer is formeel: die met het rode kaft kost 5.70 euro, voor geel of groen komt er 2 of 3 euro bij.
Dit lijkt surreëel maar dit is wat er eigenlijk bij de prijszetting voor sommige geneesmiddelen gebeurt en wat de overheid aanvaardt.
Er zijn weinig argumenten die overtuigen waarom overheid en patiënt voor strikt gelijkwaardige geneesmiddelen een significant verschillende prijs betalen. Want die prijsverschillen zijn er nog steeds, tussen “goedkope”, “goedkoopste”, “generische”, “kopie”, en “originele maar in prijs verlaagde” geneesmiddelen.
Niet alles is kommer en kwel. Jarenlang hebben we als maatschappij véél te veel betaald voor geneesmiddelen na verval van het patent. De huidige legislatuur heeft een aantal adequate maatregelen genomen om de prijs te drukken. De “patent cliff” met onmiddellijke belangrijke prijsdaling bij verval van licentie is er één van. Het opkrikken van het percentage “goedkoop voorschrijven” bij de huisarts van 50 naar 60 procent is een ander voorbeeld. We moeten die maatregelen even de tijd geven.
Maar we kunnen alleen maar vaststellen dat er, desondanks de genomen maatregelen, nog veel marge is. In vergelijking met veel vergelijkbare landen hinken we nog sterk achterop in het voorschrijven van goedkopere geneesmiddelen. Omliggende landen (Nederland, Duitsland, Frankrijk,..) scoren tussen de 70 procent en meer dan 80 procent op vlak van voorschriften van generieken. Wij blijven – voorlopig- afkloppen op ongeveer 30 procent. Al zijn de artsen meer en meer gesensibiliseerd: wij komen van 19 procent in 2008 en 24 procent in 2012.
Je betaalt geen 2 euro te veel voor een Knack magazine, waarom dan wel voor geneesmiddelen?
Een geneesmiddel kan ook “op stofnaam” voorgeschreven worden (VOS). Dan staat er geen merknaam op het voorschrift, maar wel de wetenschappelijke naam van het actieve product. Als zo’n voorschrift wordt aangeboden, is de apotheker sinds 2012 verplicht te kiezen uit de groep “goedkoopste geneesmiddelen” van die molecule. In vele landen is het voorschrijven op stofnaam ondertussen ook (semi-)verplicht: Estland , Frankrijk, Italië,… In België is het vooralsnog vrijblijvend behalve voor antibiotica en antischimmelmiddelen. We zien dat VOS nog niet echt “in de pen zit”: Slechts 9 procent van alle geneesmiddelen worden op stofnaam voorgeschreven.
Vraag is waarom. Want behalve kostenbesparing zijn er nog andere voordelen. Er is bijvoorbeeld geen gevaar meer dat een patiënt tweemaal eenzelfde product voorgeschreven krijgt onder andere merknamen. De apothekers pleiten ook al langer voor een ruimer substitutierecht (het recht om een ander merkproduct af te leveren dan datgene vermeld wordt op het voorschrift).
Wij kunnen ons voorstellen dat artsen niet staan te springen om een patiënt- die al jaren zijn vertrouwde geneesmiddel neemt en er tevreden over is- te overtuigen om de overstap te doen. Zelfs als geneesmiddelen objectief gelijkwaardig en inwisselbaar zijn, zijn ze dat niet noodzakelijk in het hoofd van de patiënt. Dat geldt al helemaal voor het type geneesmiddelen waar VOS de grootste besparingen kan opleveren: de antidepressiva en de antipsychotica. Zij vertegenwoordigen 71 procent van de potentiële kostenbesparing.
Die mogelijke besparingen zijn niet verwaarloosbaar. Als we uitgaan van onze cijfers (Onafhankelijke Ziekenfondsen) en een extrapolatie maken naar de ganse bevolking komen we uit op een besparing van zo’n 55 miljoen euro voor de patiënten en 150 miljoen voor de overheid (per jaar). Dit is natuurlijk een maximalistische, en vooralsnog onrealistische inschatting. Maar dat er behoorlijk kan bespaard worden, is wel zeker.
Wat moet er dan gebeuren? In de eerste plaats is het belangrijk dat de voorschrijvers nog meer de reflex hebben om goedkoop of op VOS voor te schrijven. Als het moeilijk is om een chronische patiënt te doen omschakelen, is het belangrijk dat het eerste voorschrift al direct een goedkoop geneesmiddel vermeldt. Dus ook de specialisten (cardiologen, psychiaters) moeten die reflex hebben.
Er bestaat een gestructureerd overleg tussen artsen en apothekers (het “medico-farmaceutisch overleg”), op lokaal en hoger niveau. Daar kan het voorschrijfgedrag onder “peers” besproken en bijgestuurd worden. Van daaruit kunnen ook suggesties vertrekken, bijvoorbeeld om (semi-)verplicht VOS uit te breiden naar andere categorieën van geneesmiddelen dan antibiotica en antimycotica.
Overleg is dus het ordewoord. Met de patiënt die moet begrijpen dat hij er niet op achteruit gaat. Met de arts die zijn voorschrijfgewoontes moet aanpassen. Met de apotheker die een belangrijke rol heeft bij het afleveren, maar ook bij de coaching van de patiënt. Ziekenfondsen moeten de evolutie in het voorschrijfgedrag mee opvolgen. En vooral: ook zij moeten hun leden informeren.
Het vrijgekomen geld kan dienen om (vaak erg dure) innoverende geneesmiddelen terug te betalen en resulteert zo in lagere facturen voor de patiënt- u en ik.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier