Aanvullend pensioen laat inflatie achter zich
De ruim 2 miljoen werknemers die via het pensioenfonds van hun werkgever beleggen, zagen in 2020 hun spaarpotje voor het pensioen gemiddeld met 4,5 procent groeien. Risicovollere beleggingen zijn in opmars om de koopkracht op peil te houden.
De Belgische bedrijfs- en sectorpensioenfondsen hebben over 2020 gemiddeld 4,5 procent verdiend. Dat leert de jaarlijks rondvraag onder de leden van de vereniging van pensioeninstellingen PensioPlus. “Na aftrek van inflatie komen we uit op 4,1 procent rendement. Dat is mooi en leunt dicht aan bij het reële rendement dat we op 25 jaar halen”, zegt Philip Neyt, voorzitter van PensioPlus.
En toch is hij bezorgd over de toekomst. “De kers is van de taart”, meent hij. “Als je vandaag een Belgische overheidsobligatie koopt met een looptijd van vijftien jaar, en je houdt die bij tot de vervaldag, dan heb je geen rendement. Na inflatie zelfs een negatief rendement.” De pensioenfondsen beleggen meer dan de helft van hun middelen in obligaties, waarvan ongeveer de helft in overheidsobligaties. Voor Neyt is het duidelijk dat de pensioenfondsen meer gebruik moeten maken van hun langetermijnhorizon om in illiquide beleggingen, zoals infrastructuur en vastgoed, te investeren. Samen met aandelen kunnen die activaklassen bescherming bieden tegen de stijgende levensduurte.
Een potje opzijzetten voor de oude dag is geen overbodige luxe. De nettovervangingsratio – de verhouding tussen het netto-inkomen en het netto-pensioen – is in België ongeveer 66 procent. Dan hebben we het over het wettelijk pensioen of de eerste pijler. Het aanvullend pensioen of de tweede pijler dient om de kloof tussen het laatste loon en het pensioen deels te dichten en wordt door de werkgevers georganiseerd in pensioenfondsen of groepsverzekeringen. Ze storten een deel van het loon in een pensioenplan, tegen fiscaal voordeligere voorwaarden dan wanneer ze het bedrag als loon zouden uitbetalen. 3,8 miljoen Belgen bouwen zo een aanvullend pensioen op.
Historisch lage rendementen
De verzekeraars investeren nog veel meer dan de pensioenfondsen in obligaties. “De Europese Solvency II-regels bepalen dat de verzekeraars kapitaalbuffers moeten aanleggen in functie van de beleggingen. De verzekeraars gaan die buffers zo laag mogelijk houden door zo veel mogelijk in overheidsobligaties te investeren van landen zoals Duitsland, Frankrijk, Nederland en België, die zeer weinig rente bieden”, weet Werner Keeris, directeur gezondheid en pensioenen bij de consultant AON.
Sinds de wet op de aanvullende pensioenen van 2003 zijn de werkgevers verplicht een stukje bij te passen als er onvoldoende rendement wordt behaald met de beleggingen voor het aanvullend pensioen. Vandaag bedraagt die minimumrente 1,75 procent. Tot 2016 was dat 3,25 procent op de werkgeversstortingen en 3,75 procent op de werknemersstortingen. “Het rendement moet op de lange termijn worden gerealiseerd”, zegt Werner Keeris. “De historisch lage rendementen van overheidsobligaties maken dat verzekeraars vandaag vaak niet meer dan 0 of 0,5 procent jaarlijks rendement voor nieuwe aansluitingen kunnen garanderen. Daar kan nog een winstdeelname bij komen, maar het wordt moeilijk om aan het vereiste minimumrendement van 1,75 procent te geraken met een klassieke groepsverzekering.”
De klassieke groepsverzekering is een tak21-verzekering met gewaarborgd rendement. AON merkt wel meer en meer interesse voor tak23-verzekeringen, waarbij het rendement afhangt van de onderliggende beleggingen. De koepel van verzekeringsmaatschappijen Assuralia bevestigt dat er in 2020 een verschuiving is gebeurd. “De stortingen in tak23-groepsverzekeringen voor werknemers vertegenwoordigden in 2020 7,8 procent van het totaal. In 2019 bedroeg dat aandeel nog 5,5 procent”, zegt Barbara Van Speybroeck, woordvoerder van Assuralia.
Van tak21 naar tak23
“Een degelijk pensioenplan streeft naar een rendement dat hoger is dan de inflatie”, meent Werner Keeris. “Met beleggingen in een tak23-verzekering of een pensioenfonds dat een deel van de middelen in aandelen investeert, heb je een reële kans om de inflatie te kloppen.” In een kmo-land als België is een pensioenfonds waarvoor schaalgrootte vereist is niet altijd een optie. Ook een tak23-verzekering is niet altijd de beste oplossing. Keeris: “Voor een oudere populatie die al lang aanvullend pensioen opbouwt, kan het interessanter zijn om het bij de tak21-verzekering te houden. Voor een resterende looptijd van tien jaar overstappen naar een tak23 is het risico niet waard.”
Het gemiddelde gewaarborgde rendement in de lopende contracten van groepsverzekeringen bedroeg in 2019 nog 2,6 procent, volgens Van Speybroeck. De pensioenfondsen en de verzekeraars staan voor gigantische uitdagingen. “Er is weinig economische groei en er is vrees voor inflatie”, stelt Neyt. Het eerste zet de rendementen van aandelen onder druk en het tweede roomt de reële rendementen van obligaties af. “De schulden bij overheden en bedrijven stapelen zich op. Als schulden moeten worden weggewerkt, betaalt de spaarder het gelag. De pensioeninstellingen zitten in het kamp van de spaarders.”
In het Verenigd Koninkrijk en Nederland hebben bedrijven de pensioenverplichtingen zien krimpen door de covid-19-crisis. Keeris: “Daar worden veel aanvullende pensioen in lijfrente uitbetaald. Je ziet een knik in de curve van de levensverwachting. Dat heeft op korte termijn een impact op de pensioenverplichtingen van bedrijven. Dat is tijdelijk.” Dat fenomeen speelt in België nauwelijks. In ons land wordt volgens de jongste cijfers liefst 96 procent van de aanvullende pensioenen in kapitaal uitbetaald.
Keeris: “Of iemand honderd of zeventig jaar wordt, maakt voor de uitbetaling van die kapitalen geen verschil. In België is de pensioenlast van de bedrijven dus niet gedaald. De uitdaging voor de werkgevers is dezelfde als de voorbije jaren: 1,75 procent minimumrendement garanderen aan de werknemers, in een klimaat met amper rente.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier