OESO: België noteert grootste koopkrachtstijging
In de meeste landen die lid zijn van Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is de koopkracht er door de torenhoge inflatie op achteruitgegaan. Slechts een handvol landen zag de reële lonen toenemen, met België als koploper. Dat blijkt uit statistieken die de OESO dinsdag heeft gepubliceerd.
Aangedreven door het herstel na de coronacrisis en de ongeziene energieprijzen als gevolg van de Russische invasie van Oekraïne, stegen de consumptieprijzen in 2022 fors. In de OESO bereikte de inflatie een piek van gemiddeld 10,7 procent in oktober.
Dat het leven zoveel duurder werd, knaagde in bijna alle landen aan de koopkracht van inwoners. Vergeleken met het eerste kwartaal van 2022 lagen de reële lonen in de eerste drie maanden van dit jaar gemiddeld 3,8 procent lager in de OESO. Hongaren (-15,6 procent), Letten (-13,4 procent) en Tsjechen (-10,4 procent) boetten het meeste in aan koopkracht.
Maar vier landen gingen tegen de stroom in en zagen de reële lonen toenemen. België – met een stijging van 2,9 procent – is daarbij de absolute uitschieter, gedragen door de automatische indexering van de lonen. In Nederland (+0,4 procent) en Israël (+0,6 procent) bleef de aanwas beperkt, en in Costa Rica steeg de koopkracht met 1,7 procent. In nominale termen kenden nog drie andere landen grotere loonstijgingen dan België (+10,1 procent). Het gaat om Litouwen (+13,6 procent), Estland (+11,4 procent) en Polen (+10,8 procent). Omdat de inflatie in die landen nog aanzienlijk hoger lag dan in België, werden inwoners er over het algemeen wel minder koopkrachtig (respectievelijk -4,9 procent, -5,8 procent en -7 procent).