‘Investeren in gezondheid: wat brengt dat op?’

Hebt u ergens wat gelezen over de staking van de zorg op 31 januari? Ik weinig, om eerlijk te zijn. Dat heeft paradoxaal genoeg alles te maken met de onmisbaarheid van zorgverleners: ze hadden gemakkelijk met vier keer zoveel kunnen zijn als ze niet zó nodig waren. Want wie heeft nu het hart om zieke mensen, ouderen met dementie of jongeren met een beperking in de steek te laten om te gaan betogen voor het recht om beter voor hen te mogen zorgen?

Anneleen De Bonte was tien jaar huisarts en is projectmanager bij Blenders, een incubator voor innovatieprojecten met een positieve maatschappelijke impact. Van 2016 tot 2019 werkte ze bij Fairfin aan een project voor een duurzaam pensioen voor zelfstandige zorgverleners.

De onderwaardering van alle fundamentele taken in onze samenleving houdt me al heel lang bezig. Probeer u eens in te beelden wat er gebeurt als allen die zorgen, onderhouden, schoonmaken, onderwijzen, opvoeden, verplegen, voedsel kweken en bereiden – betaald én onbetaald – zouden staken voor enkele dagen? Geen kribbe, geen school, geen ziekenhuis, geen ouderenzorg, geen poetsdienst, geen huisvuilophaling, geen eten. Het hoogste doel van ons tijdperk, de economie, ligt onmiddellijk plat. Maar wat veel erger is: dan stoppen we met mens te zijn. Wat zou dat kosten?

Sinds 1 februari is ons land officieel een boeiend en ambitieus instituut rijker: Impact Finance Belgium. De missie van IFB is helder: impactgedreven investeren, met andere woorden het verbinden van maatschappelijke en financiële meerwaarde, moet de norm worden.

Het IFB werd gelanceerd met een boeiend evenement en een dag vol inspirerende werksessies. Met een diverse groep geïnteresseerden bogen we ons in één van die sessies over de vraag wat impactinvesteerders kunnen betekenen in de gezondheidszorg. Is health investable? Grote vragen, interessante discussies.

Sommige impactinvesteerders kiezen al bewust voor investeren in gezondheid. Wat je tot nu toe vooral ziet verschijnen in die portfolio’s zijn innovaties die de efficiëntie verhogen: apps, robots. Farma doet het ook goed, de rendementen zijn mooi. En vastgoed voor de zorgsector wordt aangeprezen als een betrouwbare en stabiele investering (vergrijzing, weet u wel).

Wie betaalt voor het krachtigste geneesmiddel dat een mens in nood nodig heeft: aanwezigheid?

Maar dan vallen er grote gaten. Wie betaalt voor de handen aan het bed? Wie betaalt voor het krachtigste geneesmiddel dat een mens in nood nodig heeft: aanwezigheid? Of is het een erg bizar idee dat voor zulke menselijke reflexen betaald zou moeten worden? Het gaat tenslotte om niet meer dan een beetje tijd van iemand met enig empatisch vermogen: een mens dus. Maar ja, ‘tijd is geld’ luidt toch het adagio? En zo is de vicieuze cirkel rond.

Velen van ons herkennen vast het gevoel. Repetitieve zorgtaken zijn er te veel aan. Die houden ons van ons ‘echte’ werk, van datgene waar we wél erkenning voor krijgen in de vorm van waardering, status én loon. De maximale voldoening die komt uit het vouwen en opbergen van een stapel wasgoed is die van het ‘wegwerken’: ongeveer zoals strafpunten goedmaken. Je raakt nooit boven nul en het begint altijd weer opnieuw. Na een dag thuis met een baby of een zieke kleuter overheerst het gevoel ‘ik heb niets gedaan en mijn werk stapelt zich op’. Professor Pascal Chabot beschrijft het in zijn Filosofie van de burnout: “Hier verschijnt de burn-out als symptoom van het conflict tussen de utilitaire en de subtiele ontwikkeling. De fragiele levenssfeer van de mens staat onder enorme druk van technische en economische krachten. In die sfeer kan de mens niet naar resultaten streven die even vanzelfsprekend zijn als een prima brug of een goed presterende fabriek. In de menselijke sfeer van leven wordt geen winst gemaakt, je kunt je er niet laten voorstaan op enorme rendementen. Integendeel, het subtiele raakt altijd aan het niets.”

Hoe herstellen we gemeenschappen die mensen de veerkracht teruggeven om beter voor zichzelf en voor elkaar te zorgen?

Onlangs mocht ik kennismaken met de directeuren innovatie en sociaal ondernemen van een ziekenfonds. Ik vertelde hen over innovaties waar ik warm van word. Dat zijn in mijn geval altijd innovaties waarin gezondheid beschouwd wordt door een systeembril: hoe maken wij van onze steden en dorpen gezonde ecosystemen waar de natuurlijke, de bebouwde én de sociale omgeving in balans zijn opdat gezondheid de meest waarschijnlijke uitkomst wordt? Kunnen we de focus verbreden van hypergespecialiseerde medische interventies op falende lichamen naar het creëren van de omstandigheden waarin steeds meer mensen langer gezond blijven in lichaam en geest? Hoe herstellen we gemeenschappen die mensen de veerkracht teruggeven om beter voor zichzelf en voor elkaar te zorgen? En hoe regenereren we het natuurlijke ecosysteem dat zo mogelijk nog meer uitgeput is als wijzelf?

En dus vertelde ik hen over experimenten met kleinschalige woonformules voor levensloopbestendig wonen, ingebed in een zorgzame buurt. Ik liet hen kennismaken met een coöperatief investeringsfonds met meervoudig rendement: financieel (ja, maar beperkt), persoonlijk, maatschappelijk. Het fonds investeert met burgerkapitaal in de ontwikkeling van bijzondere sites die ruimte bieden aan kwetsbare groepen, kansen creëren voor duurzaam en lokaal ondernemerschap, en impulsen geven aan de gemeenschapsvorming en het mentaal welzijn in de omgeving. Tot slot vertel ik over een sociale onderneming die mensen via de meest creatieve methodieken op weg zet naar persoonlijke ontwikkeling, positieve gezondheid en vaak zelfs activering naar werk. De effectiviteit van hun aanpak klopt met glans die van de gevestigde dienstverlening.

Als je het aan burgers vraagt, wil niemand naar een rusthuis of een instelling – iedereen wil in zijn of haar vertrouwde omgeving blijven

We hebben het over hoe moeilijk het is om de professionele zorg, die in zulke projecten wil aansluiten bij de informele zorg van buren, vrijwilligers en mantelzorgers, te financieren. Want dat systeem valt tussen alle bestaande kaders in. Europese visienota’s en subsidieoproepen hebben het in alle talen over desinstitutionalisering van de zorg en integrated community care en alle pioniers in het veld willen niets liever dan dat. Als je het aan burgers vraagt, dan wil niemand naar een rusthuis of een instelling – iedereen wil in zijn of haar vertrouwde omgeving blijven wanneer ziekte, depressie, dementie of ander onheil toeslaat. Iedereen wil zijn of haar ouder, kind, partner, vriend dichtbij – zeker in moeilijke omstandigheden. Maar alle wetten en regels op het beleidsniveau tussen de pioniers en de Europese overheid in, staan die beweging in de weg. De geesten zijn niet rijp, er is geen kader én de dooddoener is telkens opnieuw: er is steeds minder geld. Of zou het – misschien, toch? – kunnen dat we andere keuzes moeten maken met dat geld?

Ik ken enkele proefprojecten waar visionairen met middelen wél springen. Ze financieren de zorg in zo’n innovatief project, vragen in ruil om drie jaar later een impactrapport voor te leggen waarin duidelijk moet worden hoe tevreden de mensen zijn in deze nieuwe zorgformule. Hoeveel crisisopnames of verhuizingen naar een dure instelling er zijn uitgespaard. Hoeveel goedkoper dat zal zijn gebleken. Met dat impactrapport onder de arm moet de regelgevende overheid overstag gaan, toch?

Dat vertel ik aan de directeuren. “Bedoel je dan dat die drie jaren overbrugd moeten worden met mecenaat?” vragen ze. Om er meteen aan toe te voegen: “Dat doen we niet meer, die tijd is voorbij.” Hun gelaatsuitdrukking spreekt boekdelen. Wel goed, maar niet gek. De centen zijn op, we moeten op zoek naar financieringsvormen die minstens ons kapitaal vrijwaren. Ik knik begrijpend. Dat is de opdracht die ze krijgen en het past in de geest van de tijd.

Kunnen we de kosten zichtbaar maken die de samenleving nu al betaalt voor het lijmen van de brokken?

Op de trein huiswaarts vraag ik me af wat er zou gebeuren als iedereen die zorg draagt voor kinderen, ouders of buren zo zou redeneren. Vrijwilligerswerk? Dat doe ik niet meer hoor! Ik ben niet naïef, ik moet ook mijn boterham verdienen. Want de kinderopvang, het rusthuis en de huishoudhulp worden almaar duurder. Daar is dezelfde vicieuze cirkel weer.

Hoe komen we hieruit?

In de sessie bij het IFB werden verschillende sporen benoemd. Wat als we de (nu vaak onzichtbare) negatieve impact óók berekenen? Kunnen we de kosten zichtbaar maken die de samenleving nu al betaalt voor het lijmen van de brokken? Tel maar eens bij elkaar wat het de samenleving kost om alle mensen die langdurig uitvallen wegens mentale problemen op te vangen. Wie heeft de moed om écht systemisch te kijken en een deel van dat budget naar voren te brengen om het te investeren in gezond makende omgevingen, in levenskwaliteit? Wie durft tijd en ruimte te kopen voor zorg en veerkracht, ervan uitgaande dat we dan later kosten besparen?

Om dat gesprek te kunnen starten, moeten we met één reflex stoppen: hou op met te geloven dat het fundamenteel experimenteren met zulke innovaties het terrein is van naïeve onnozelaars.

Lees ook:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content