Christian Rapp (stadsbouwmeester Antwerpen): ‘Ik ben geen marionet van het college’
De nieuwe stadsbouwmeester van Antwerpen, Christian Rapp, staat als beroepsarchitect sterker met zijn voeten op de grond dan zijn voorganger. De gewezen metselaar is geen tegenstander van torens, op voorwaarde dat ze geïntegreerd zijn in een breder geheel.
Christian Rapp is sinds begin dit jaar de stadsbouwmeester van Antwerpen. De Duitser leidt zijn architectenbureau Rapp+Rapp met zijn echtgenote en is als professor verbonden aan de Technische Universiteit van Eindhoven. Rapp werd sterk beïnvloed door zijn opleiding als architect in Berlijn. De Internationale Bauausstellung (IBA, 1984) pleitte voor ‘behoedzame stadsrenovatie’ of ‘kritische reconstructie’ van het naoorlogse Berlijn, die in een versnelling kwam door de val van de Muur. Met zijn leermeester Hans Kollhoff, die ook tot deze stroming behoorde, tekende hij in 1994 het Piraeus-gebouw in Amsterdam, een grootschalige constructie van stedenbouwkundig allure.
U bent begonnen als metselaar. Heeft die achtergrond een impact op uw werk als architect?
Rapp:“Ik haalde op de middelbare school te weinig punten om onmiddellijk aan de universiteit te mogen starten. Die ambachtelijke achtergrond deel ik met Adolf Loos en Ludwig Mies van der Rohe. Net als zij heb ik een voorliefde voor natuurmaterialen: hout, baksteen en natuursteen. Een gebouw mag traditie en soliditeit uitstralen, met muren die tegen een stootje kunnen en ramen die nog opengaan. Ik sta kritisch tegenover kunststof en aluminium. Noem dat ouderwets, ik noem het liever duurzaam.”
Ook toen u als jonge architect de Maaskantprijs kreeg, werd u geprezen voor een ‘ouderwets soort bouwmeesterschap’. Hoe vertaalt u dat naar architectuur en ruimtelijke ordening?
Rapp:“Nederland heeft stedenbouw altijd planmatig aangepakt, als gevolg van de centraal geleide economie en inpolderingsprojecten. Dat uitte zich in de jaren tachtig en negentig in stadsuitbreidingsgebieden, de zogenaamde Vinex-wijken. Die worden gekenmerkt door een maximaal gebruik van ruimte en een seriële bouwcultuur. Door snel veel wooneenheden van hetzelfde type te bouwen, werden de kosten van de ontwikkelaars gedrukt en werden architecten goed betaald. De meeste architecten zijn in Delft opgeleid en denken functionalistisch. Ze maken maximaal gebruik van het aantal beschikbare centimeters. Dat leidde ertoe dat in de jaren tachtig en negentig rond de steden nieuwe wijken ontstonden waar tienduizenden mensen woonden, nagenoeg zonder vitale kernen of andere niet-residentieel gebonden projecten.”
Ook in Antwerpen bestaan voorbeelden van dat soort monofunctionele woonwijken rond blokken, zoals op Linkeroever, Luchtbal en in Hoboken. Niet uw idee van geslaagde architectuur?
Rapp: “Allerminst. Die gebieden zijn artificieel en hebben weinig ziel. Daar maak je geen stad mee. Gelukkig zijn het uitzonderingen. Ik stel met vreugde vast dat de meeste Belgische architecten daar niet in meegaan. De gebouwen die ze tekenen, hebben nog een ingang aan een straat. Ik ben niet principieel tegen hoogbouw en zelf hebben we ook al heel wat torens getekend. Maar ze moeten een positieve bijdrage aan de skyline leveren.”
Vandaar uw uitspraak op de vastgoedbeurs Mipim dat het Antwerpse havencomplex in opbouw “een nachtmerrie” is?
Rapp: “Een gebouw moet opgaan in de morfologie van een stad en er deel van uitmaken. Het viel me op dat het op de vastgoedbeurs in Cannes vooral ging over alleenstaande en iconische gebouwen. We moeten voorzichtig zijn omdat die weinig rekening houden met de context.”
Verschilt ook de bouwtechnische aanpak in Nederland en België?
Rapp: “Enorm. Als ik op een Nederlandse werf van mijn eigen project zou komen, vraagt men wat ik er eigenlijk te zoeken heb. Nederlandse projecten zijn een jaar tot anderhalf jaar op voorhand minutieus doorgepraat. De materialen en bestekken liggen vast, alles wordt op voorhand gekocht. Afwijkingen zijn zo goed als onmogelijk. Het is een droom voor projectontwikkelaars. Bouwbedrijven produceren woningen met een industriële snelheid die tot op de dag precies te voorspellen is. Het ambachtelijke is er compleet verdwenen. De bouwmarkt is zo volledig in handen van de hoofdaannemers.
“Belgen bouwen in partjes, via trial-and-error en in nauw overleg met de architect. Een bouwheer geeft de aannemer een opdracht en de volgende dag staat hij bij wijze van spreken op de werf om een fundering te gieten. Ook aanbestedingen gebeuren iedere bouwfase weer opnieuw in overleg met de architect en de bouwheer. In Nederland hebben de architecten een kantoorbaan, terwijl je in België dagelijks contact hebt met de werf. Dat is veel plezanter. Het nadeel is wel dat de opdrachtgever tot op de laatste dag niet weet wat het project uiteindelijk zal kosten.”
Tot nog toe bleef de Antwerpse stadsplanning vooral beperkt tot de binnenstad. Zult u als stadsbouwmeester uw aandacht verbreden?
Rapp: “De oplossingen voor Spoor Noord, het Eilandje en het slachthuis waren noodzakelijk om stadskankers te bestrijden. Binnen de ring is er niet veel ruimte meer om te bouwen. We zullen wel de hoogbouwnota updaten.
“De vraag is hoe het nu verder moet met het nieuwe ruimtelijke structuurplan. We moeten de 20ste-eeuwse gordel rond Antwerpen dus bekijken. Er zijn plannen om de ring te overkappen en compleet nieuwe wijken uit de grond te stampen. Maar er zijn heel wat mitsen en maren.
“Een stadsbouwmeester moet niet vanuit zijn ivoren toren met tabula-rasa-oplossingen komen. Hij moet rekening houden met de bestaande structuren. Ik denk dat de woonkernen van de districten nood hebben aan een nieuwe urbanisatie, en veel minder aan nieuwe monstertorens in het groen.”
Is er wel zo’n grote nood aan nieuwe projecten? De aangekondigde massale aangroei van de bevolking tegen 2030 is bijgesteld van 100.000 naar 30.000 nieuwe inwoners.
Rapp:“Ik zou zeggen dat een stad als Antwerpen de ambitie moet hebben minimaal 100.000 nieuwelingen op te vangen. Dat is niet waanzinnig veel. Stedelijke groei is een noodzaak, al was het maar om in de rest van Vlaanderen de schaarse groene ruimte te vrijwaren.”
U verwees naar de aanpak van de gewezen Vlaamse bouwmeester bOb Van Reeth als argument voor uw kandidatuurstelling voor stadsbouwmeester. Waarom?
Rapp: “Ik heb hem leren kennen toen hij advies gaf over mijn projecten in Vlaanderen. Hij is mee verantwoordelijk voor de stedelijke renaissance. Hij zag zijn rol als een dienst aan de publieke opdrachtgevers door gezamenlijk de beste architecten in te schakelen. Dat is heel wat anders dan de bouwmeester die dicteert hoe het in detail moet.”
Volgens de kritiek zou uw voorganger, Kristiaan Borret, soms te gedetailleerd en zeer concreet projecten aangestuurd hebben.
Rapp:“Ik ben een praktiserend architect en heb dus sowieso een andere aanpak.”
Uw voorganger was ontgoocheld door het gebrek aan autonomie.
Rapp:“Ik heb een mandaat en wordt geacht het beleid uit te voeren. Binnen dat kader geef ik autonoom adviezen. Ruimtelijke kwaliteitszorg heeft een langere adem dan de periode van een politiek bestuur. De eerste drie jaar zijn politici actief en dan werken ze aan de volgende verkiezingen. Daar kan ik afstand van nemen. Het college kan de welstandscommissie, die ik voorzit, overrulen, maar dat probeer ik zo veel mogelijk te beperken. Het is een kwestie van wederzijds vertrouwen. Ik ben geen marionet van het college, maar ik moet wel rekening houden met mobiliteit, economie, sociale huisvesting, werkgelegenheid en andere aspecten waar een architect minder mee te maken heeft. Anders ben ik in het ijle bezig. Ik ben onafhankelijk, maar niet naïef.”
Is de auto de vijand van een stad?
Rapp: “Je moet een omgeving creëren waarin zoiets niet gebeurt. Voetgangers en fietsers moeten voorrang krijgen in een stad als Antwerpen, waar je alles perfect op die manier kunt bereiken. Ik blijf wel een Duitser en dus een liefhebber van auto’s. Binnen de klassieke ruien en in de brede straten is de auto een prima vervoersmiddel. Ik vind artificiële woonerven en dat soort dingen om het de auto extra moeilijk te maken, verschrikkelijk. Eindeloze files in de stad zijn geen goede manier om het gebruik van de auto te ontmoedigen. Er is ook niks mis met ondergronds parkeren. De prijzen in Antwerpen zijn wel zeer laag in vergelijking met Nederlandse steden.”
Rapp & Rapp was betrokken bij een nieuw concept voor het Tolhuis. Het pleit onder meer voor een toren die vijftien meter hoger is dan was ingepland. Kunt u zich nog neutraal opstellen voor projecten waar uw collega’s bij betrokken waren?
Rapp: “Het Tolhuis-project liep al voor mijn aanstelling als stadsbouwmeester. Als ons kantoor daarover besprekingen moet voeren, zal bOb Van Reeth mij vervangen. Hij staat in voor de begeleiding van dit project. Het eigen kantoor kan ook niet meedoen aan stedenbouwkundige projecten, masterplannen en prijsvragen van de stad. Een slager moet zijn eigen vlees niet keuren.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier