Bedrijven en vennootschappen die hoge aanvullende pensioenen uitkeren, zullen vanaf 2026 dieper in de buidel moeten tasten.
De Wijninckx-bijdrage werd in 2012 ingevoerd door de regering-Di Rupo om de zogenoemde superpensioenen aan te pakken, vooral van bedrijfsleiders en zelfstandigen die via hun vennootschappen aanvullende pensioenen opbouwden, die vaak veel hoger waren dan de wettelijke pensioenen van werknemers en ambtenaren. De bijdrage werd vernoemd naar oud-minister van Pensioenen Jos Wijninckx (sp.a, nu Vooruit), die het probleem mee op de politieke agenda zette.
“De regering-Di Rupo wilde meer sociale rechtvaardigheid creëren in het pensioensysteem en vermijden dat de aanvullende pensioenregelingen werden gebruikt als fiscaal gunstige loonvorm voor topverdieners”, verduidelijkt Inger De Wilde, professor arbeids- en socialezekerheidsrecht aan de UGent en advocaat aan de balie van Brussel. “Het oorspronkelijke idee was dat niemand via het wettelijk en het aanvullend pensioen méér zou mogen opbouwen dan het maximumpensioen van een ambtenaar voor een vergelijkbare loopbaanlengte. Momenteel is dat een maximum van 8.291 euro bruto per maand” (95.636 euro per jaar, nvdr).
Wie betaalt de rekening?
Zodra de optelsom van het wettelijk pensioen (de eerste pijler) en het aanvullend pensioen (de tweede pijler) die grens overschrijdt, fungeert de Wijninckx-bijdrage als een soort correctiemechanisme om die buitensporige pensioenen extra te belasten. Vanaf volgend jaar stijgt die Wijninckx-bijdrage spectaculair: van 3 naar 12,5 procent, meer dan een verviervoudiging dus. Dat heeft de federale regering-De Wever beslist, in lijn met de verhoging tot 6 procent die de vorige regering had ingevoerd. “De bijdrage wordt betaald door de werkgever of de vennootschap, niet door de werknemer zelf”, beklemtoont Bart Chiau, professor economie aan de UGent. “Ze moet worden gestort aan het RSZ voor werknemers of het RSVZ voor zelfstandigen. De bijdrage moest destijds de duurzaamheid van het pensioenstelsel vrijwaren. Die druk is alleen maar toegenomen. Daarom grijpt de regering nu zo fors in.”
‘Alles samen kan de fiscale druk op een aanvullend pensioen oplopen tot bijna 50 procent, net zoals op een gewoon loon’
Lore Vanrespaille, benefit consultant bij de corporate-verzekeringsspecialist Mercer, merkt dat bij veel bedrijven verwarring heerst over deze regel. “De berekening van de Wijninckx-bijdrage is complex en veel werkgevers weten niet precies hoe die in zijn werk gaat. De stijging van 3 naar 12,5 procent is significant. Als bedrijven die verhoging meteen doorrekenen naar hun complete werknemersbestand, komen ze op gigantische sommen uit.” Dat is gelukkig een enorme overschatting. Bedrijven die de impact willen inschatten, adviseert Vanrespaille op te vragen hoeveel Wijninckx-bijdrage vorig jaar betaald is en dat bedrag te vermenigvuldigen. “Dat geeft uiteraard geen exacte inschatting van de impact, maar het geeft wel een goed idee van de grootteorde.”
Beperkte impact
Toch blijft de impact beperkt: volgens cijfers van Sigedis gaat het om amper 2.000 mensen, ofwel 0,05 procent van alle Belgen met een aanvullend pensioenplan. Wie wordt dan precies getroffen? “Het zijn vooral zelfstandigen, bedrijfsleiders en een kleine groep werknemers die onder meer via groepsverzekeringen, een individuele pensioentoezegging (IPT) en VAPZ vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ) hoge pensioenreserves opbouwen”, weet Bart Chiau.
De opbrengst van de Wijninckx-bijdrage bedroeg in 2024 zo’n 7,5 miljoen euro. “Op een federale begroting is dat peanuts”, meent Koen Van Duyse, partner bij advocatenkantoor Tiberghien. “De overgrote meerderheid van de werknemers en de zelfstandigen bouwt aanvullende pensioenreserves op die ver onder de drempel blijven.”
Bovendien, benadrukt Van Duyse, is de bijdrage eigenlijk geen echte socialezekerheidsbijdrage. “Het is een verkapte belasting. Door die in de sociale zekerheid te gieten, kan de regering vermijden dat de betrokkenen daartegen individueel bezwaar maken – want formeel betaalt de werkgever of de vennootschap die bijdrage, niet de gepensioneerde zelf.” In de praktijk zal de opbrengst van de Wijninckx-bijdrage elk jaar schommelen. “Jaarlijks wordt opnieuw bekeken wie de drempel overschrijdt”, zegt Bart Chiau.
‘Dit is vooral een politiek signaal: we pakken de grote vermogens aan. Maar de reële opbrengst is laag’
Maar voor deze kleine groep – vaak topkaders, CEO’s en zelfstandige ondernemers – kan de maatregel wel degelijk wegen en de aantrekkelijkheid van extra pensioenopbouw verminderen. “Alles samen – inclusief de verzekeringstaks van 4,4 procent, de bijzondere RSZ-bijdragen en de bedrijfsvoorheffing – kan de fiscale druk op zo’n aanvullend pensioen oplopen tot bijna 50 procent, net zoals op een gewoon loon”, becijfert Koen Van Duyse. “Tel daar die nieuwe 12,5 procent bij en het totaalplaatje wordt ronduit onaantrekkelijk voor wie echt grote reserves opbouwt.”
Fiscale alternatieven
Koen Van Duyse verwacht dat sommige mensen zich zullen afvragen waarom ze nog storten voor zo’n pensioenplan. Ze kunnen het geld misschien beter vandaag opnemen en het beleggen op de beurs of in vastgoed. Dat kan het systeem ondergraven, want net de sterkste schouders – de mensen die de grootste reserves kunnen opbouwen – zullen alternatieven zoeken. Inger De Wilde: “Die mensen hebben vaak de middelen én de kennis om hun verloningsstructuur fiscaal te optimaliseren, via bijvoorbeeld hogere dividenden of andere vormen van verloning.”
Bart Chiau sluit zich daarbij aan: “Voor bedrijfsleiders kan dat de aantrekkelijkheid van de tweede pijler verminderen. Zeker omdat zij alternatieven hebben: liquidatiereserves of dividenden bijvoorbeeld, die mogelijk fiscaal voordeliger worden. De regering hervormt trouwens ook die routes, zoals de liquidatiereserves die worden afgestemd op de VVPR-bis-dividenden. Maar helemaal ontmoedigen kun je zulke optimalisaties nooit.”
Lore Vanrespaille: “Voor onze klanten (middelgrote en grote bedrijven vanaf vijftig werknemers, nvdr) verwachten wij niet dat deze maatregel hun beleid zal beïnvloeden. Zij bekijken de kosten voor aanvullende pensioenen als geheel en aangezien de Wijninckx-bijdrage slechts voor een erg klein deel van de populatie van toepassing is, zal de impact beperkt zijn.”
Politieke signalen
Ambtenaren blijven voorlopig buiten schot, omdat zij geen of beperkte mogelijkheden hebben om een aanvullend pensioen op te bouwen en hun wettelijk pensioen hoe dan ook al hoog is. “Wel kan dat in de toekomst veranderen”, waarschuwt Inger De Wilde. “Als ook voor ambtenaren een aanvullend pensioen wordt ingevoerd – wat na de aangekondigde hervormingen mogelijk wordt – zal de bijdrage later wellicht ook van toepassing zijn voor die groep.”
Hoewel de verhoging van de Wijninckx-bijdrage opvalt door haar omvang, nuanceert De Wilde de impact ervan: “De maatregel raakt een erg select gezelschap. In die zin is het een signaalmaatregel met een beperkte economische uitwerking, maar wel een met een duidelijke symbolische waarde.” Dat meent ook Koen Van Duyse: “Dit is vooral een politiek signaal: we pakken de grote vermogens aan. Maar de reële opbrengst is laag en de economische gevolgen voor het pensioenstelsel op lange termijn zijn nog onduidelijk.”
Voor 95 procent van de aangeslotenen verandert dus allicht niets. “Maar voor de top 5 procent is dit wel degelijk een stevige fiscale tegenvaller”, besluit Bart Chiau. “De overheid wil vermijden dat de tweede pensioenpijler misbruikt wordt als fiscaal vriendelijke verloningsvorm. Die correctie is duidelijk ingezet.”
Hoe wordt de Wijninckx-bijdrage berekend?
De voorwaarden waaronder de bijdrage verschuldigd is, blijven ongewijzigd, net als de berekeningswijze. De bijdrage wordt berekend op basis van de totale pensioenreserves in de tweede pijler, zoals groepsverzekeringen, pensioenfondsen, sectorregelingen, IPT en VAPZ. Het totaal bepaalt of iemand boven de pensioendoelstelling van het ambtenarenplafond uitkomt (momenteel 95.636 euro per jaar). “Die berekening is technisch complex, maar door de databank van de tweede pijler en MyPension.be heeft de overheid wel een volledig zicht op alle reserves van elke werknemer of zelfstandige”, verduidelijkt Bart Chiau.
Lore Vanrespaille, benefit consultant bij Mercer, illustreert de verhoogde bijdrage aan de hand van een voorbeeld. “Stel: iemand werkt twintig jaar voor een bedrijf met een gemiddeld pensioenplan, waarvan de bijdrage 4 procent (deel van het loon begrensd tot het plafond van het wettelijk pensioen) plus 10 procent (deel van het loon boven het plafond) bedraagt. Dan zal de grens voor de Wijninckx-bijdrage pas overschreden worden als die persoon meer dan 488.500 euro per jaar verdient. De Wijninckx-bijdrage is nu 1.508 euro (3%) en zal na de wetswijziging 6.285 euro bedragen (12,5%).”
“Vooral bedrijven met meerdere pensioenplannen zoals bonuspensioenplannen zullen een impact ondervinden”, zegt Lore Vanrespaille. “Voor een werknemer die twintig jaar in hetzelfde bedrijf werkt en naast het basis aanvullend pensioenplan ook een bonuspensioenplan heeft waarin jaarlijks een bonus van 10 procent van het salaris betaald wordt, zal de werkgever een bijdrage moeten betalen vanaf een loon van 244.500 euro.”
Om te bepalen of het maximumbedrag overschreden werd, wordt ook gekeken naar pensioenreserves opgebouwd bij vorige werkgevers. Een bedrijf met slechts een beperkt pensioenplan kan dus toch Wijninckx-bijdrage moeten betalen als het werknemers in dienst heeft die bij vorige bedrijven al konden genieten van royale pensioenplannen.