‘Een viool is een belegging’
Brussels Philharmonic en Puilaetco Dewaay hopen vanaf eind februari investeerders aan te trekken voor een vehikel dat in strijkinstrumenten investeert.
Brussels Philharmonic en Puilaetco Dewaay hopen vanaf eind februari investeerders aan te trekken voor een vehikel dat in strijkinstrumenten investeert. Violen als beleggingsproduct, het is slechts een van de zakelijke zijsporen van intendant Gunther Broucke.
Het kantoor van Gunther Broucke is verrassend klein. Behalve wat cd’s aan de muur en een degelijke stereo-installatie verraadt weinig dat hij aan het hoofd van Brussels Philharmonic staat. Dat Brusselse orkest behoort tot de belangrijke culturele instellingen van Vlaanderen, en wist zich de jongste jaren ook internationaal opvallend in de kijker te spelen. Het bekendste voorbeeld is de Oscar die het orkest kreeg voor het opnemen van de soundtrack van The Artist.
Zijn violen zo’n goede investering?
Broucke: “De kostprijs van strijkinstrumenten is de jongste 15 tot 20 jaar fors gestegen en staat niet meer in verhouding tot het inkomen van de muzikanten. Een goed instrument kost gemakkelijk tussen 50.000 en 100.000 euro. Voor een muzikant van 35 met kleine kinderen en een hypotheek is dat niet vanzelfsprekend.”
“Enerzijds is een viool, cello of contrabas bedoeld om te musiceren en anderzijds is het dus een belegging. Wij proberen die twee werelden bij elkaar te brengen. Dat doen we door onze strijkinstrumenten botweg als investering in de markt te zetten.”
Is de oprichting van een instrumentenfonds geen taak voor de overheid?
Broucke: “Waarom zou ze dat doen? En waarom zou ik daarop ik wachten? Ik vind dat de overheid haar verantwoordelijkheden moet nemen, maar dat geldt ook voor de Vlaamse culturele instellingen. De hoofdaandeelhouder van een koekjesfabriek beslist of hij al dan niet een koekjesfabriek wil. Als de Vlaamse overheid in Brussel een symfonisch orkest wil, moet ze durven te definiëren in welke categorie zo’n orkest moet functioneren. Een wielerploeg voor kermiskoersen heeft een andere infrastructuur nodig dan een team dat een rol van betekenis wil spelen in het profcircuit.”
“Hetzelfde geldt voor orkesten. Een orkest met een regionale opdracht heeft een andere infrastructuur nodig dan een orkest dat op Europees niveau wil meedraaien. Zodra dat goed gedefinieerd is, kan je daar een basisfinanciering tegenover zetten die heel transparant is en makkelijk te objectiveren valt. Die oefening zou de overheid moeten doen, maar dat heeft ze tot nader order nog niet gedaan. Onze houding is almaar meer dat de overheid in onze basisinfrastructuur moet voorzien, maar dat we voor onze eigen ambities de middelen elders trachten te vinden.”
De kostendekkingsgraad bij De Lijn is 15 procent. Daar komt nogal wat kritiek op. Met 8,5 miljoen subsidies en ongeveer 1,5 miljoen eigen inkomsten doet Brussels Philharmonic niet beter. Waarom is dat volgens u wel te verantwoorden?
Broucke: “Koning Leopold II heeft ooit gezegd: ‘Musique est un bruit qui coûte cher.’ Een symfonisch orkest is een verzameling van gespecialiseerde musici die dagelijks samen spelen. Dat is hun job. De kostprijs van één symfonisch concert loopt gemakkelijk op tot 300.000 euro. Stel dat je dat geld in de markt moet vinden. In een zaal als Bozar, met 2000 plaatsen de grootste concertzaal van het land, betekent dat dan een ticketprijs van 150 euro. Een melomaan wil dat misschien wel voor één project betalen, maar op vaste basis, is dat al heel wat anders.”
“Er zijn dan ook geen voorbeelden van orkesten die hun inkomsten volledig uit de markt kunnen halen. Ook niet in de VS, waar grote foundations de orkesten financieren om hun uitgaven vervolgens via fiscale gunstregimes weer te recupereren van de overheid. Waar zit dan nog het verschil met het continentale Europese model, waarin de overheid rechtstreeks subsidies geeft? Feit is: zonder een fikse injectie kunnen symfonische orkesten niet overleven. Of de eigen inbreng 10 of 25 procent moet zijn, verandert weinig aan dat principe.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier