Fiscale hervorming in de maak: bedrijfswagen zal groen zijn, of niet zijn
In het regeerakkoord staat dat alle nieuwe bedrijfswagens tegen 2026 “broeikasgasvrij” moeten zijn. Minister van Financiën Vincent Van Peteghem (CD&V) heeft een voorstel gelanceerd om het wagenpark te vergroenen.
Minister van Financiën Vincent Van Peteghem (CD&V) heeft zijn plan uit de doeken gedaan om het wagenpark te vergroenen. Hij wil elektrische en andere zero-emissiebedrijfswagens fiscaal aantrekkelijker maken dan niet-elektrische wagens, belastingverminderingen toekennen voor de installatie van laadpalen thuis en het mobiliteitsbudget een boost geven. Experts verwachten nog een pittig politiek debat over het voorstel.
Het principe dat alle nieuwe bedrijfswagens tegen 2026 broeikasgasvrij moeten zijn, stond wel in het regeerakkoord van september. Daarin was bovendien sprake van een “geleidelijke uitfasering van de verkoop van niet-zero-emissie-auto’s”, in overleg met de deelstaten en op voorwaarde dat er voldoende betaalbare wagens op de markt waren en er analyses over de levenscyclus van die auto’s voorhanden zouden zijn.
Voor de werkgevers
Het voorstel van de minister gaat enkel over de aftrekbaarheid van de auto- en brandstofkosten in de vennootschapsbelasting. “Dat aftrekpercentage ligt voor de meeste wagens tussen 50 en 100 procent, voor wagens die geen CO2 uitstoten. Voor de meest vervuilende wagens, met een CO2-uitstoot vanaf 200 gram per kilometer, is dat 40 procent”, zegt Veerle Michiels, juridisch adviseur bij SD Worx.
Er komt dus geen extra financieel voordeel voor elektrische auto’s. Wagens die op fossiele brandstoffen rijden, verliezen wel hun fiscale aantrekkelijkheid. “De minister wil de maatregelen gradueel uitrollen en niet inbreken in de lopende contracten. De effecten zullen vanaf 1 januari 2023 voelbaar zijn. Voor nieuwe wagens die volledig of deels op fossiele brandstoffen rijden, zal er bij de aanschaf vanaf 2026 geen aftrekbaarheid meer zijn”, vervolgt Veerle Michiels.
Voor vervuilende bedrijfswagens die in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2025 worden aangeschaft, komt er een uitdoofscenario, waarbij de aftrekbaarheid jaar na jaar daalt. Vanaf 2028 valt die aftrek weg. Veerle Michiels verwacht dat de werkgevers hun aanbod kritisch zullen bekijken en rekening zullen houden met de toenemende kosten van vervuilende wagens. “De werknemers zullen andere modellen en types van wagens kunnen kiezen.”
‘De koppeling aan het vervuilende gaat voor op het ontmoedigen van privégebruik, inclusief het woon-werkverkeer’ – Koen Van Duyse, Tiberghien
“Werkgevers kunnen ook overschakelen naar het federale mobiliteitsbudget. De totale kostprijs van de wagen voor de werkgever is dan het mobiliteitsbudget voor de werknemer”, legt Veerle Michiels uit. Voor de werkgever is dat budgetneutraal. De werknemer kan zelf beslissen hoe hij of zij het mobiliteitsbudget inzet. Opties zijn een milieuvriendelijke bedrijfswagen (als die binnen de voorwaarden van het budget past), duurzame vervoersmiddelen en huisvestingskosten. Die zijn vrij van belastingen en socialezekerheidsbijdragen. “Het restbedrag krijgt de werknemer cash, na inhouding van een bijzondere werknemersbijdrage van 38,07 procent”, zegt Veerle Michiels. Er gaan verder geen belastingen af. Toch betwijfelt Koen Van Duyse, partner bij het advocatenkantoor Tiberghien, dat het mobiliteitsbudget een succes kan worden (zie kader De geschiedenis van de bedrijfswagen onderaan dit artikel).
De minister van Financiën wil het mobiliteitsbudget vereenvoudigen en voor alle werknemers toegankelijk maken. “Ook is het de bedoeling meer mogelijk te maken, zoals abonnementen voor inwonende gezinsleden”, meldde de minister in een persbericht.
“Werkgevers kunnen ook in het kader van systemen van flexibel verlonen de bedrijfswagen gebruiken als budgetcreator”, vervolgt Veerle Michiels. Het gaat om de cafetariaplannen, waarmee werknemers voordelen in natura kunnen kiezen, waarop vaak minder belastingen en/of minder sociale bijdragen moeten worden betaald dan op loon.
Fiscale voordelen voor laadpalen
Geen elektrische wagens zonder laadpalen, weet minister Vincent Van Peteghem. Daarom belooft hij bedrijven dat de installatie van laadinfrastructuur voor meer dan 100 procent aftrekbaar zal zijn. Al zal dat fiscale voordeel jaar na jaar dalen, en zijn er ook voorwaarden. De laadpalen moeten op een semipublieke plaats staan, zoals de parking van het bedrijf. Na de kantooruren moeten buurtbewoners de laadpalen tegen betaling kunnen gebruiken. Voor wie thuis een laadpaal installeert, stelt de minister een belastingvermindering van 45 procent in het verschiet. Maar ook aan die belastingvermindering zijn voorwaarden verbonden: zo moeten de laadpalen worden gevoed met groene energie en gestuurd door slimme software, zodat het laden op het beste moment gebeurt.
Avere Belgium, de federatie voor elektrische mobiliteit in België, telde begin dit jaar 8482 publieke laadpunten in België, waarvan 476 snelladers met een capaciteit van meer dan 50 kilowatt. Er is ongeveer één laadpunt per acht elektrische auto’s. België loopt achter op andere landen in Europa. “De meerderheid van de bestuurders laadt thuis of op kantoor. De prijs om thuis te laden is minstens 20 procent goedkoper. Op het bedrijf laden is zelfs tot 70 procent goedkoper”, klinkt het bij Avere Belgium. Bedrijven kunnen ook laadpalen bij hun werknemers thuis op de oprit laten installeren. Alleen is het niet zo gemakkelijk om die paal weer weg te halen als de werknemer vertrekt.
Voor de werknemers
Aan het voordeel van alle aard verandert het voorstel van de minister niets. Het voordeel van alle aard is de basis voor de belasting die werknemers betalen voor het privégebruik van de bedrijfswagen. Koen Van Duyse vindt dat er al een vergroening van het wagenpark bezig is, meer bij de bedrijfswagens dan bij de private wagens. “De beperking van de aftrek zal die vergroening nog versterken.” Raken aan het voordeel van alle aard is misschien niet nodig.
Veerle Michiels stelt bovendien dat er al ingrepen zijn gebeurd om meer vervuilende wagens duurder te maken voor de werknemer. De CO2-uitstoot is een factor in de berekening van het voordeel van alle aard, net zoals de cataloguswaarde en de ouderdom van de wagen. Elk jaar worden referentie-uitstoten berekend. Wagens die evenveel als de referentie uitstoten, krijgen een CO2-coëfficiënt van 5,5 procent. Als wagens meer uitstoten, verhoogt die coëfficiënt; als ze minder uitstoten, verlaagt hij. Nadat die referentie-uitstoten twee jaar op rij waren gestegen, is in 2021 beslist dat de referentie-uitstoten enkel nog gelijk kunnen blijven of zakken. Het voordeel van alle aard – en dus ook de belasting – voor wagens met een CO2-uitstoot kan met andere woorden niet meer dalen.
‘De wijzigingen hebben alleen betrekking op het fiscale statuut van de bedrijfswagen. Er is nog niet bekend welk standpunt de RSZ zal innemen’ – Veerle Michiels, kenniscentrum van SD Worx
Sinds het schandaal met de dieselwagens van Volkswagen zijn de uitstootnormen in heel Europa aangescherpt. “Omdat de uitstoot- en de verbruikswaarden onder de nieuwe WLTP-norm heel wat hoger lagen dan volgens de oude NEDC-meetmethode, moesten de autoconstructeurs tot eind 2020 alle waarden omrekenen naar een NEDC 2.0-waarde, om het effect op de belastingen wat te milderen. Vanaf 2021 is dat voor de meeste wagens niet langer verplicht. Europa voert de druk op om WLTP als norm te gebruiken in de autofiscaliteit. Het is koffiedik kijken hoe de Belgische regering dat in de praktijk zal doen”, merkt Veerle Michiels op. Als WLTP de norm wordt, zullen werknemers op termijn meer belastingen betalen op vervuilende wagens.
Veerle Michiels wijst nog op een neveneffect voor de werknemers die hun werkelijke beroepskosten bewijzen in hun aangifte voor de personenbelasting: vanaf 1 januari 2026 zal de kostenaftrek in de personenbelasting enkel nog toegelaten zijn voor kosten verbonden aan een bedrijfswagen die geen CO2 uitstoot. “Wie zijn werkelijke beroepskosten bewijst, mag nu zijn kosten voor het woon-werkverkeer forfaitair in mindering brengen. Het gaat om 0,15 euro per kilometer.” Bij een wagen op fossiele brandstoffen valt die aftrek dus weg.
Belastingen versus sociale zekerheid
“De wijzigingen hebben voorlopig alleen betrekking op het fiscale statuut van de bedrijfswagen. Er is nog niet bekend welk standpunt de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zal innemen”, stipt Veerle Michiels aan. Heel wat bedrijven bieden hun werknemers bij een promotie een salariswagen aan in plaats van een loonsverhoging. De reden is niet alleen fiscaal. “Met een mediaaninkomen vallen werknemers al in het hoogste progressieve tarief van 50 procent belasting”, zegt Koen Van Duyse. Volgens hem is de bedrijfswagen voornamelijk populair geworden, nadat het belastbare voordeel volledig losgekoppeld was van het werkelijke gebruik ( zie kader).
Koen Van Duyse: “Een andere verklaring voor het succes zijn de niet-geplafonneerde sociale bijdragen op loon.” De RSZ beschouwt het voordeel van het privégebruik van een bedrijfswagen niet als loon. Een bedrijfswagen is dus niet onderworpen aan de gewone socialezekerheidsbijdragen. Werkgevers moeten wel een CO2-solidariteitsbijdrage betalen, maar die is veel lager dan de patronale bijdrage van ongeveer 25 procent. Werknemers betalen op loon 13,07 procent RSZ-bijdrage.
Als fiscaalvriendelijke alternatieven voor de bedrijfswagen somt Koen Van Duyse onder meer de loonbonus, warrantenplannen en kosten eigen aan de werkgever via thuiswerk op.
De geschiedenis van de bedrijfswagen
Lang geleden werd het privégebruik van bedrijfswagens belast. “Al in de negentiende eeuw bestonden vergoedingen in natura voor werknemers. Priester Daens revolteerde tegen de betaling in bier door de brouwer. Op een bepaald moment begonnen werkgevers hun werknemers een auto ter beschikking te stellen. Aanvankelijk ging het om een gemengd gebruik: deels bedrijfsgebonden, deels privé. Het privégebruik werd gewaardeerd per kilometer. Dat was het voordeel van alle aard”, vertelt Koen Van Duyse, partner bij Tiberghien.
Er was geen intensieve controle en het aantal gereden kilometers voor privégebruik werd laag ingeschat. Bij fiscale controles leidde dat soms tot problemen. “Om dat te voorkomen voerde de wetgever een minimum van 5000 kilometer voor het privégebruik in. Overigens: woon-werkverkeer is privéverkeer. Wanneer de belastingcontroleur kon aantonen dat de werknemer privé meer dan 5000 kilometer had gereden, golden die kilometers als voordeel van alle aard. Dat was een stabiel systeem, gekoppeld aan het echte gebruik.”
Eind jaren negentig werd een zwaar fiscaal onderzoek ingesteld naar de bedrijfswagens van de kabinetten, waar het principe van de privé gereden kilometers niet werd toegepast. De belastingadministratie sloot toen een regeling af, waarbij het aantal privé gereden kilometers geplafonneerd werd op 5000 kilometer per jaar voor werknemers die op minder dan 10 kilometer van hun werk woonden, en op 7500 kilometer voor werknemers wie verder woonden. “Dat maximum was een eerste breuk met het werkelijke gebruik. Het hek was van de dam.”
Minister Vincent Van Peteghem spreekt niet over het ontmoedigen van het privégebruik van bedrijfswagens. Nochtans is daar iets voor te zeggen, om het fileprobleem aan te pakken bijvoorbeeld. “De koppeling met het vervuilende gaat voor op het ontmoedigen van het privégebruik, inclusief het woon-werkverkeer”, zegt Koen Van Duyse.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier