De Kaaimantaks in 3 vragen
Belgische belastingplichtigen kunnen hun vermogen niet meer verstoppen in een buitenlandse constructie. Met de kaaimantaks kan de fiscus de inkomsten rechtstreeks belasten in België.
Heel wat vermogende Belgen hebben de laatste jaren trusts en stichtingen opgezet in landen waar ze weinig of geen belastingen betalen. Die fiscale ontsnappingsroutes waren al lang een doorn in het oog van de fiscus.
De regering-Di Rupo voerde een aangifteplicht in: iedere Belg die een deel van zijn vermogen heeft ondergebracht in een buitenlandse juridische constructie, moest het bestaan ervan melden op zijn belastingaangifte.
De regering-Michel gaat nog een stap verder: met de kaaimantaks viseert ze de 57 miljard euro aan activa die Belgen hebben ondergebracht in constructies in belastingparadijzen.
1. Welke constructies viseert Kaaimantaks?
De kaaimantaks is van toepassing op de inkomsten uit buitenlandse juridische constructies van na 1 januari 2015.
De regelgeving geldt voor twee soorten constructies: die zonder rechtspersoonlijkheid (type 1) en die met rechtspersoonlijkheid (type 2). Met constructies van type 1 worden trusts en fiduciaire verhoudingen bedoeld. Constructies van type 2 zijn juridische entiteiten die in het buitenland niet aan inkomstenbelasting zijn onderworpen of een aanzienlijk voordeliger belastingregime genieten.
De regels zijn niet van toepassing voor een constructie van type 2, als wordt aangetoond dat ze in het buitenland onderworpen is aan een inkomstenbelasting van minstens 15 procent, berekend volgens de Belgische regels.
Om een dubbele belasting te vermijden, zijn inkomsten vrijgesteld die al in België zijn belast.
2. Wie betaalt?
Zowel de oprichters, de houders als de derde begunstigden kunnen worden belast op de inkomsten van de constructie. De oprichters betalen belasting op de inkomsten van de constructie “alsof ze die inkomsten rechtstreeks hebben verkregen”. De fiscus kijkt dus door de constructie heen en belast de oprichters alsof zij de inkomsten persoonlijk hebben ontvangen in plaats van de constructie.
Ook de natuurlijke personen die direct of indirect erfgenaam zijn van de oorspronkelijke oprichter worden beschouwd als oprichter. De erfgenamen kunnen aan de heffing ontsnappen als ze aantonen dat zij of hun erfgerechtigden op geen enkele manier enig voordeel krijgen door een constructie van type 1. Dat bewijs kunnen ze niet leveren bij een constructie van type 2.
Bij een constructie van type 2 moet de belasting worden betaald door de houders van de juridische rechten op de aandelen, of door de houders van de economische rechten op de goederen en kapitalen die in het bezit zijn van de constructie. De wet verwijst niet naar erfgenamen.
Inkomsten waarvan de oprichters kunnen aantonen dat ze door een derde begunstigde zijn verkregen, worden niet bij de oprichters belast. De bewijslast daarvoor ligt bij de oprichters. Als die derde begunstigde een rijksinwoner is, moet hij de belasting afdragen. Derde begunstigden worden belast op het ogenblik dat ze een uitkering krijgen, en niet op het tijdstip dat de constructie het inkomen ontvangt, zoals bij de oprichters.
3. Welk tarief?
De oprichter of de begunstigde betaalt belastingen alsof hij de inkomsten rechtstreeks ontvangt. Voor dividenden en rente betekent dat bijvoorbeeld een roerende voorheffing van 25 procent.
Het volledig artikel lees je deze week in Trends
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier