Michel Maus
‘Als de overheid van de belastingplichtige fiscaal respect wil afdwingen, zal ze die eerst en vooral met respect moeten behandelen’
Vorige week raakte bekend dat de regering het Charter van de Belastingplichtige wil hervormen. Dat charter, in feite een wet van 4 augustus 1986, regelt de relatie tussen de fiscus en justitie. Ze bepaalt dat de ambtenaren van de fiscale administratie enkel als getuige kunnen optreden in gerechtelijke onderzoeken, maar niet als deskundige. Daarmee plaatste ze een muur tussen het fiscale onderzoek en het strafonderzoek, in die zin dat speurders in een strafonderzoek geen beroep kunnen doen op de deskundige bijstand van fiscale ambtenaren. De enige uitzondering op die regel geldt voor ‘gedetacheerde ambtenaren’. Dat zijn ambtenaren van de fiscus die permanent hetzij bij de parketten, hetzij bij de politie zijn ondergebracht.
Als de overheid van de belastingplichtige fiscaal respect wil afdwingen, zal ze die eerst en vooral met respect moeten behandelen.
De regering wil een einde maken aan die regeling en het tussenschot tussen de fiscus en het parket afbreken, zodat de deskundige samenwerking weer volledig mogelijk wordt. Op zich valt dat goed te begrijpen, aangezien de samenwerking tussen justitie en de administratie enkel in fiscale strafzaken aan banden was gelegd, niet in andere materies.
Een echt Charter van de Belastingplichtige mag natuurlijk niet enkel focussen op de onderzoeksbevoegdheden van de overheid, maar moet ook rekening houden met de rechten van de belastingplichtige en met de rechtsbescherming. Daar is nog heel wat werk aan de winkel. Zo valt het op dat de fiscale wetgever en de fiscale administratie in België een zeker wantrouwen hebben ten aanzien van de belastingplichtige. Dat blijkt zowel uit de fiscale wetgeving als uit de handelswijze van de fiscale administratie. Dat is totaal anders in Frankrijk, waar het Chartre des droits et obligations du contribuable vérifié er uitdrukkelijk van uitgaat dat de belastingplichtige te goeder trouw is. Dat primordiale uitgangspunt is uitermate belangrijk voor een gezonde en respectvolle relatie tussen de fiscus en de belastingplichtige.
In België gaan enkele fiscale wetsbepalingen uit van de kwade trouw van de belastingplichtige. Dat kan perverse gevolgen hebben. Neem de successierechten, waar erfgenamen kunnen worden belast op een vermoed vermogen. Als een vader drie jaar voor zijn overlijden een onroerend goed heeft verkocht voor 800.000 euro, mag de fiscus ervan uitgaan dat dit bedrag nog altijd aanwezig is in zijn nalatenschap. Als dat niet het geval is, moeten de erfgenamen aantonen wat hun vader met zijn centen heeft gedaan. Kunnen ze dat niet, dan worden ze belast op het verdwenen vermogen. Een ander voorbeeld is de aanslag waarbij een vennootschap zwaar wordt belast, puur omdat ze een administratieve fout heeft begaan door geen fiscale fiche op te stellen bij het uitkeren van commissielonen.
De fiscale administratie is vaak in hetzelfde bedje ziek. Zo werd al herhaalde malen bevestigd dat de omzetten van de fiscale diensten wel degelijk van belang zijn bij het beoordelen van de werking van zowel de fiscale diensten als individuele ambtenaren. Zo wordt in het jaarverslag van de federale overheidsdienst Financiën uitgepakt met de jaarresultaten van de ambtenaren van de Bijzondere Belastinginspectie die per kop in 2019 gemiddeld 4,2 miljoen euro aan achterstallige belastingen hebben gevestigd. Ook dat is een foute insteek. Fiscale controle draait niet om omzetten, maar om controle op de naleving van de wetgeving. Wie als ambtenaar weet dat hij of zij ook op cijfers wordt beoordeeld, gaat bewust of onbewust met een andere insteek de fiscale controleopdracht aanvatten.
Het wordt hoog tijd dat daarin verandering komt. Als de overheid van de belastingplichtige fiscaal respect wil afdwingen, zal ze die eerst en vooral met respect moeten behandelen.
De auteur is advocaat en hoogleraar fiscaal recht.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier