Vlamingen boven in het Prins Albert Fonds

PRINS ALBERT FONDS De jongste twee lichtingen was er één Franstalige laureaat. © BELGA

In de dertig jaar van zijn bestaan heeft het Prins Albert Fonds 362 Belgen uitgezonden om carrière te maken in het buitenland. De jongste jaren ogen de lichtingen steeds Nederlandstaliger. Zijn Franstalige kandidaten minder geschikt om in zulke selectieprocedures te slagen? Een voorzichtig antwoord op een communautaire vraag.

Op 27 januari start de selectieprocedure voor de kandidaturen van het Prins Albert Fonds. Er rest nog net een week om te solliciteren, maar nu al vreet die ene vraag aan Anne-Catherine Chevalier, een onafhankelijke expert die het fonds coördineert: hoeveel Franstalige kandidaten zullen zich aandienen? En hoeveel onder hen zullen de procedure overleven om zich te voegen bij de 362 laureaten die in het verleden een beurs in de wacht sleepten om een internationale loopbaan uit te bouwen?

Afgaand op de jongste lichtingen, zullen ze sterk in de minderheid zijn tegenover de Nederlandstalige laureaten. Op zich brengt dat het voortbestaan en de legitimiteit van het fonds niet in gevaar, maar die wanverhouding roept wel vragen op bij de instelling, die zich resoluut nationaal wil opstellen: zijn de Franstaligen minder goed uitgerust of minder voorbereid om zich te wagen aan projecten in het buitenland? De jongste twee lichtingen was er één Franstalige laureaat.

“Achter die disproportie gaan bepaalde feiten schuil”, zegt Chevalier. “De Vlaamse universiteiten geven meer ruchtbaarheid aan het bestaan en het belang van het fonds. In het zuiden van het land is er bovendien de concurrentie van het Waalse exportagentschap Awex. Nochtans bieden we een ervaring aan die uniek is op de Belgische markt, zowel voor de jongeren als voor de ondernemingen die hen opvangen. We zorgen zelf voor de rekrutering en nemen twaalf maanden loon voor onze rekening voor bedrijven die buiten Europa gevestigd zijn.”

Ondanks het feit dat het al dertig jaar bestaat, is de naambekendheid van het Prins Albert Fonds bij de Franstalige bevolking blijkbaar niet groot genoeg om te zorgen voor een evenwichtigere spreiding van de kandidaten.

Zelfverzekerdere Vlamingen

Er zijn nog andere oorzaken. Al snel wordt het cliché van de gebrekkige talenkennis van de Franstaligen bovengehaald. Zo’n achterstand zou vervelend zijn, omdat de selectie helemaal in het Engels verloopt. Maar volgens de betrokken verantwoordelijken wordt de kloof kleiner. Dat is dus op zich geen verklaring. Er moet elders worden gezocht.

“Meer nog dan het verschil in talenkennis valt het verschil in gedrag en instelling van de profielen van beide gemeenschappen op”, zegt Chevalier. “Franstaligen zijn doorgaans iets minder doelgericht en vastberaden als ze solliciteren. Nederlandstaligen bereiden zich ernstiger en zorgvuldiger voor. Ik stel vooral een verschil vast in hun vermogen om de jury te overtuigen. Er wordt gerekruteerd op basis van een potentieel, niet op basis van een dossier of een businessplan. Het komt er dus op aan de jury te overtuigen dat je de geschikte persoon bent, met de juiste kwaliteiten en een goede motivering. Op dat gebied zijn jonge Nederlandstaligen vaak assertiever. Ze praten op voet van gelijkheid, ze schakelen gemakkelijker over op tutoyeren en wekken sneller de indruk dat ze geloven in hun capaciteiten. Dat zelfvertrouwen wordt misschien nog versterkt, omdat ze het Prins Albert Fonds goed kennen door hun netwerken, mond-tot-mondreclame en de communicatie-inspanningen van de universiteiten. Al die informatie bezorgt hun voorbereiding meer diepgang.”

Taalevenwicht herstellen

Zo’n vaststelling is uiteraard nogal touchy: ze kan leiden tot veralgemeningen en stigmatisering. De Vlamingen zouden gemakkelijk succes behalen en de Franstaligen zouden achteroplopen. Dat refrein klinkt in de Belgische sociaaleconomische geschiedenis maar al te vertrouwd. Chevalier riposteert onmiddellijk: “Ik ben natuurlijk even rijke persoonlijkheden tegengekomen in beide taalgroepen. Ik heb het hier enkel over de manier waarop ze zich voordoen, zich verkopen en hun capaciteiten tonen aan een eersterangs jury.” Tijdens de interviews zouden de Franstalige kandidaten de neiging hebben zich respectvoller, terughoudender en gereserveerder te tonen tegenover de jury, op gevaar af dat ze angstvalliger en zelfs minder geïnteresseerd overkomen. “Ik heb me van nabij met zulke kwesties beziggehouden. Ik weet dat Walen met dezelfde problemen worden geconfronteerd als ze tegenover Franse kandidaten staan, bijvoorbeeld op de Luxemburgse arbeidsmarkt.”

Het fonds wil niet bij de pakken blijven zitten. De overwegend Nederlandstalige jury wordt binnenkort aangevuld met nieuwe leden uit het zuiden van het land, wat het taalevenwicht iets meer zal herstellen. “We gaan ook de communicatie naar onze alumni versterken. Zij blijven over het algemeen gehecht aan hun ervaring”, besluit Chevalier.

Olivier Standaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content