Grafisch vormgever Sara De Bondt: ‘Het is moeilijk in ons vak vrouwen te vinden’

SARA DE BONDT "Marketingbureaus bieden vaak pakketten met blabla aan." © Jonas Lampens
Sjoukje Smedts  medewerker van Trends

Grafisch vormgever Sara De Bondt werkte voor grote internationale namen als Tate en Haus der Kunst. Hoewel de sector het moeilijker krijgt, ziet ze de toekomst ook positief in. En het aantal vrouwelijke grafisch vormgevers gaat mogelijk in stijgende lijn.

En toen maakten ze ruzie over wie het logo mocht ontwerpen. Zo gaat dat blijkbaar als grafisch vormgevers zich verenigen. Hun federatie bestaat al even niet meer en het verhaal viel in de plooien van de tijd, maar Sara De Bondt dist het opnieuw op. Als curator van de expo Off the Grid in het Design Museum Gent bracht ze het grafisch ontwerp in het België van de jaren zestig en zeventig samen. “Meestal worden dezelfde verhalen almaar herhaald. De verhalen van de bekende mensen die zich goed konden promoten, of die galeries en dure publicaties hadden. De andere mensen, die misschien verlegen waren of niet pasten in de norm, zijn we vergeten. Daar wil ik verandering in brengen”, zegt De Bondt.

Vaak weten zelfs profes- sionele organisaties niet hoe ze een ontwerper moeten contacteren

Haar geschiedenis als grafisch ontwerper begon in Londen, bij het kleine bureau Foundation 33. “De oprichters, Daniel Eatock en Sam Solhaug, waren zo gedreven om hun stempel op de sector te drukken dat ze in hun studio woonden”, zegt De Bondt. “Ze bouwden een hokje met toilet en douche op het gelijkvloers. Daarbovenop sliep Dan, Sam sliep in een tent in de kelder. Samen haalden ze grote opdrachten binnen, zoals het logo van Big Brother voor Channel 4. ”

Het leerde De Bondt dat ze niet bang hoefde te zijn om de sprong te wagen. “Het scootermerk Piaggio zocht een nieuw agentschap om een logo te ontwerpen en wilde langskomen”, vertelt ze. “Dus belden Dan, Sam, mijn collega Hanna en ik al onze vrienden op. We vroegen hen even bij ons op hun laptop te komen werken, om te doen alsof het bureau veel groter was.”

Zou dat vandaag nog werken? Of zijn de tijden te veel veranderd?

SARA DE BONDT. “De budgetten zijn overal gekrompen en er zijn veel meer grafisch ontwerpers. In de jaren zestig telde de vereniging slechts negentien leden. Zij moesten maar iemand opbellen en ze hadden de volgende dag al werk. Het grafisch ontwerp was nieuw en de economie boomde. Dat is nu heel anders. Toen ik vorige week een seminar gaf aan het KASK, merkte een van de studenten op dat ontwerpers zich nu bijna als kunstenaar moeten profileren om op te vallen.”

Bent u het daarmee eens?

DE BONDT. “Als je een bepaalde richting uit wilt, lijkt me dat wel nodig. Tegelijk is er ook veel behoefte aan gewone grafische vormgeving. In bureaus, in drukkerijen, in uitgeverijen.”

Blijft dat ook in de toekomst zo? Met twee clicks koop je bijvoorbeeld een goedkoop geboortekaartje.

DE BONDT. “Dat is waar, maar die templates zijn ook door iemand ontworpen. En die website ook. Mensen zijn zich veel bewuster van het belang van grafische vormgeving, nu ze dat niet meer gewoon aan een drukker hoeven over te laten. Ze weten intussen zelf wat een lettertype is.”

Maakt het dat niet net moeilijk, omdat klanten zelf al een duidelijk idee hebben?

DE BONDT. “Ja, dat kan het lastiger maken. Vooral sinds de opkomst van Pinterest komen sommige klanten aanzetten met vijftig voorbeelden. Dan heb je niet veel ruimte meer om iets nieuws te doen. Ach, vaak weten zelfs professionele organisaties niet hoe ze een ontwerper moeten contacteren. Dat was leuk aan de Belgische Kamer van Grafici in de jaren zestig en zeventig. Een van hun leden, Herman Lampaert, maakte een handleiding met tips voor het geven van een opdracht. Dat mag opnieuw bestaan. Die kamer had ook barema-afspraken. Ook dat zou vandaag handig zijn. Soms weet ik zelf niet wat ik moet aanrekenen.

“Dan merk ik weer dat ik niet genoeg in andere organisaties heb gewerkt. Dan had ik kunnen zien hoe zij bepaalde zaken aanpakken. Hoe ze facturen opmaken, hoe ze hun portfolio organiseren, hoe ze hun digitaal archief opbouwen. Al die praktische zaken heb ik zelf moeten uitvissen. Offertes en facturen maken, achter geld aan zitten, daar ben ik nog altijd heel slecht in.”

Het promoten van uzelf, hebt u dat ook gedaan?

DE BONDT. “Nee, toen ik na een jaar bij Foundation 33 vertrok, had ik een portfolio omdat ik in mijn vrije tijd voor vrienden had gewerkt. Bovendien had ik de Britse ontwerper James Goggin ontmoet. Hij stelde voor een ruimte te delen en wat werk naar mij door te schuiven. Ik heb dertien jaar in Londen gewerkt, voordat ik naar België terugkeerde. Ik ging er vaak naar openingen van expo’s, maar ik heb er nooit echt mensen gecontacteerd om werk te vinden. Ik denk soms dat ik dat nu beter wel zou doen, want voor je het weet, werk je heel vaak in een niche.”

Hoe haalde u grote namen zoals Tate en Haus der Kunst dan binnen als klanten?

DE BONDT. “Ik weet niet goed hoe die bij mij terechtkwamen. Ik probeer zo weinig mogelijk deel te nemen aan wedstrijden en pitches. Ik doe die ook nooit gratis. Opdrachten zitten soms gewoon in mijn mailbox. Het helpt volgens mij wel dat ik zelden een opdracht weiger. Ik durf niet goed nee te zeggen, want ik ben altijd bang dat er dan plots geen werk meer mijn richting zal uitkomen. Waardoor ik soms wat te veel werk heb.”

Wat zou u starters dan aanraden?

DE BONDT. “Om naar het buitenland te trekken en ervaring op te doen. Voor veel grafisch ontwerpers die net zijn afgestudeerd, is het bijvoorbeeld te duur om in België zelfstandig te worden. Het is interessanter werkloos te blijven. Zo houd je wel een hele groep jonge ondernemers tegen. In Londen moet je veel minder sociale bijdragen betalen, maar je krijgt natuurlijk ook veel minder terug als je er behoefte aan hebt. Het is daardoor wel veel makkelijker om zelfstandige te worden. Je hoeft er niets te betalen tot je geld verdient.”

Hier wordt het mes gezet in de budgetten in de kunstensector. Hoeveel invloed heeft dat op uw werk?

DE BONDT. “Dat is al heel lang aan de gang en dat voel ik wel. Bijvoorbeeld bij het maken van boeken voor musea. Vroeger hadden culturele instellingen een afdeling met een editor, iemand die de teksten schreef en de productie opvolgde. Dat was een specialist. Nu moet de curator dat er nog bijnemen, terwijl die daar helemaal geen tijd voor heeft. Dus krijg je in het midden van de nacht eens drie beelden en de volgende ochtend nog een half afgewerkte tekst. Boeken moeten daardoor veel sneller worden gemaakt. Dan heb je geen tijd meer om met een innovatief ontwerp te komen. Voor je het weet, wordt het een fabriek. Je merkt dat musea ook voorzichtiger worden door de druk op hun budgetten. Ze werken bijvoorbeeld vaker samen met bureaus die beweren dat ze een volledig pakket aan branding en marketing kunnen leveren.”

SARA DE BONDT
SARA DE BONDT “Mensen zijn zich veel bewuster van het belang van grafische vormgeving.”© Jonas Lampens

Waarom gebruikt u het woord ‘beweren’?

DE BONDT. “Die bureaus bieden vaak pakketten met blabla aan. ( lachje). Mijn assistente heeft bijvoorbeeld lang voor een brandingbureau in Engeland gewerkt. Zij vertelt dat het bureau voor pitches voor grote merken telkens honderden ontwerpvoorstellen maakte, die het dan op allerlei voorwerpen fotoshopte. Na een tijdje had dat bureau een virtuele catalogus aan objecten en ontwerpen die nooit zijn uitgevoerd, maar wel allemaal op de website staan, net echt. En komt er dan toch een samenwerking met zo’n bureau, dan is die grafisch meestal heel voorspelbaar of weinig uitdagend.

Voor veel grafisch ontwerpers die net zijn afgestudeerd, is het te duur om in België zelfstandig te worden

“Toch gaat het vaker en vaker die kant op. Dat is helemaal niet fijn, want samenwerken met marketeers is soms… ( wikt haar woorden). Voor Tate heb ik bijvoorbeeld al een paar keer samengewerkt met marketingspecialisten. Zij vertellen jou waar het logo moet staan en hoe groot het moet zijn, welk lettertype je moet gebruiken, welke kleuren je mag kiezen. Soms denk je dan: doe het gewoon zelf. In België gebeurt dat nog veel minder, maar het schuift stilaan wel die richting op.”

Wil u dan niet meer inzetten op uw eigen uitgeverij, Occasional Papers?

DE BONDT. “Mijn echtgenoot en ik hebben een tijdlang ook boeken van anderen uitgegeven. Soms krijgen we daar nog aanvragen voor, maar we proberen dat toch een beetje tegen te houden. De uitgeverij is een nevenproject en we willen dat het een non-profitorganisatie blijft. De tijd die we erin steken, wordt niet betaald, we stoppen eerder geld in de uitgeverij. Ik weet eigenlijk niet waarom. Het zal wel een passie zijn, zeker? We vinden gewoon dat sommige boeken dringend nodig zijn. Als niemand anders ze uitbrengt, doen wij het wel. We werken nu bijvoorbeeld samen met het Zweedse collectief MMF aan een nieuw boek over feminisme en typografie. Het is geïnspireerd op een boek uit de jaren dertig over vrouwelijke drukkers en ontwerpers.”

Vrouwen kwamen vroeger weinig aan bod in uw sector, blijkt ook uit de expo. Is de grafische vormgeving nog altijd zo’n mannenbastion?

DE BONDT. “Ja, toch wel. Er verandert veel en er is meer aandacht voor, maar de aanwezigheid van mannen en vrouwen op internationale bijeenkomsten of in jury’s is nog altijd niet in evenwicht. Ik heb daar in 2014 een beetje onderzoek naar gedaan. Ik had toen in enkele interviews de vraag gekregen waar de vrouwen in de grafische vormgeving bleven. Waarom vraag je dat aan mij, dacht ik toen. Zo discrimineer je mij dubbel. Ik moet nu vertellen over mijn vrouw-zijn, terwijl mannen gewoon over hun werk kunnen praten. Daarom vroeg ik me af of het wel klopte dat er zo weinig vrouwen in het vak zitten. Samen met twee assistenten heb ik de cijfers vergeleken. Het resultaat was vreselijk. Er studeren wel veel vrouwelijke grafisch vormgevers af. In het tweede jaar aan het KASK bestaat de klas zelfs volledig uit meisjes. Hopelijk ziet de toekomst er dus anders uit.”

Om u toch nog even te discrimineren: hebt u enig idee hoe het komt dat vrouwen niet blijven meedraaien in het vak?

DE BONDT. “Niet echt, want ik wil ook niet vervallen in clichés. Het is wel een onderwerp waar ik al lang een beetje over zit te zeuren. Laatst zei ik op een internationale conferentie nog dat het moeilijk was in ons vak vrouwen te vinden. Toen ik dat een maand later herhaalde in een panelgesprek, zei een man in het publiek: ‘Ben je daar nu weer? Er waren vroeger gewoon geen vrouwen in onze sector.’ Dat klopt niet en het is soms choquerend dat er nog zo naar wordt gekeken.

“Ik werkte voor de expo bijvoorbeeld samen met de weduwe van een ontwerper. Zij zegt dat ze hem soms een beetje hielp, maar als je haar hoort praten over het werk, merk je dat ze heel wat zelf heeft gemaakt. Alleen hadden die vrouwen dat soms bijna niet door. Dat werd als normaal beschouwd. Hun naam werd ook zelden vermeld bij dat werk. Bij Paul Ibou werkte zijn echtgenote Liliane-Emma Staal gratis voltijds in zijn studio. Zij was zijn businessmanager, zijn vertaler, zijn secretaresse. Ze ging mee naar de klanten, ze runde de galerie. Eigenlijk zou haar naam er dus moeten bij staan. Maar als Paul Ibou dat niet doet, kan ik dat niet in zijn plaats doen.”

Off the Grid loopt tot 16 februari in Design Museum Gent.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content