‘Christoffel Plantijn was de Steve Jobs van zijn tijd’

Franky Verdickt © FV1 KN

Lang voor onze digitale tijd werden woord en beeld al wereldwijd verspreid. Dat ervaart de bezoeker in het gerenoveerde Museum Plantin-Moretus in Antwerpen. De klemtoon ligt voortaan op beleving.

In het historische huis Gulden Passer op de Antwerpse Vrijdagmarkt kraken de houten vloeren als vanouds. Wat de visionaire uitgever Christoffel Plantijn daar in de zestiende eeuw realiseerde, veranderde het aanzien van de Europese cultuur. Het Museum Plantin-Moretus bezit de oudste drukpersen van de wereld en kreeg in 2005 een erkenning als werelderfgoed. Dat kan geen ander Vlaams museum zeggen.

Na een grondige renovatie is de collectie toegankelijker en komt de figuur van Plantijn weer tot leven, vertelt museumdirecteur Iris Kockelbergh (52). “De Officina Plantiniana was tegelijk een familiebedrijf en een multinational met 160 werknemers. Plantijn was iemand als Steve Jobs. Hij wilde het mooiste en het beste drukwerk ooit maken.”

“We moeten er geen doekjes om winden: dit is een unieke site in de wereld. Toen de negende generatie uitgevers in 1876 de boeken dichtdeed, kochten de Belgische overheid en de stad Antwerpen het pand met de inboedel, het drukkersbedrijf en de archieven. Het is de enige pre-industriële drukkerij die volledig bewaard is gebleven. Bovendien kunnen we alles wat te maken heeft met drukken en uitgeven staven met tekeningen, houtblokken, lettertypes en manuscripten.”

“Het extreem belangrijke bedrijfsarchief bevat onder meer de briefwisseling met auteurs, kopers, handelaars, het Vaticaan en het Spaanse hof. Die fantastische bron van informatie over de denkwereld in West-Europa huisde in erbarmelijke omstandigheden in een atoomschuilkelder uit de jaren vijftig. Mijn voorganger had de grote droom dat erfgoed de juiste zorgen toe te dienen en het in een waardig depot onder te brengen. Toen de stad in 2008 een aanpalend huisje kon kopen, ging de bal langzaam aan het rollen.”

Hoe moet je zo’n gevoelig erfgoed bewaren?

IRIS KOCKELBERGH. “De archieven, oude drukken, handschriften, manuscripten, stempels en matrijzen zaten in de schuilkelder opgeslagen in kisten. Op de schappen was geen centimeter meer over. De kelder was een muizenval met maar één ingang. De rekken stonden zo dicht bij elkaar dat de veiligheid van de gebruikers en de collectie in het gedrang kwam.

“Het nieuwe depot bevindt zich op de bovenverdieping, als buffer tegen overstromingen. Alle stukken zijn herverpakt en beschermd tegen de ergste vijanden van papieren erfgoed: water, licht en warmte. Op de gelijkvloerse verdieping is een toegankelijke leeszaal, voor de duizend onderzoekers die we jaarlijks ontvangen.

“In het historische huis onderzochten wetenschappers de gevolgen van warmte, licht en fijn stof op de vaste collectie. Het was duidelijk dat we ook daar iets moesten ondernemen, al zijn ingrepen niet vanzelfsprekend in een monument. In de nieuwe opstelling besteden we meer aandacht aan behoud en beheer. Er gingen meer stukken naar het depot. Tegelijk maakten we de presentatie hedendaagser met sterke verhaallijnen.”

Om welke verhaallijnen gaat het?

KOCKELBERGH. “Vanuit onze collectie zochten we naar verhalen over mens en maatschappij die nog actueel zijn. Voorbeelden zijn taal, de snelle evolutie van de wetenschap en het in kaart brengen van de wereld. Zo zijn er de ordonnanties. Als officiële drukker van de stad Antwerpen moest Plantijn de gekste dingen drukken. Bijvoorbeeld dat jongeren geen sneeuwballen mochten gooien, of niet mochten schaatsen op de vesten. Zo zie je dat de thematiek van de gasboetes van alle tijden is.”

Is het museum laagdrempeliger?

KOCKELBERGH. “Dat was een belangrijke uitdaging. Bij ons draait het om papieren erfgoed. Communicatief is dat een grote handicap. Traditioneel trekken we bezoekers met een interesse voor boeken en drukken aan, maar niet iedereen heeft zin een technisch museum te bezoeken. Boeken liggen in een vitrine en je kunt er alleen maar naar kijken. Ze zijn oud en vaak in het Latijn. Wat kan daar leuk aan zijn?

“De jongste jaren verleggen we de focus naar de familiegeschiedenis en het ondernemerschap, het huis en zijn bewoners. Dit is het mooiste en meest oorspronkelijke historische huis dat je in Vlaanderen kunt bezoeken. De persoonlijke verhalen kunnen we vertellen met stemmen uit de archieven. We weten welke pakjes mevrouw Moretus voor haar kinderen kocht met carnaval, of hoeveel chocolade de personeelsleden kregen met Sinterklaas. Zo veel dingetjes uit de zestiende en zeventiende eeuw zitten nog altijd in onze leefcultuur. Met kleine verhalen vertellen we het grote verhaal.

“Maar we kunnen en willen de collectie niet naast ons neerleggen. We blijven een museum over boekdrukkunst. We proberen onze collectie wel anders te ontsluiten. We focussen op tien iconische boeken voor West-Europa. Het zijn werken die ook toegankelijk zijn voor bezoekers die niet bezig zijn met boeken. Bijvoorbeeld De thiende, waarin Simon Stevin het decimaal stelsel uit de doeken doet. Thomas Jefferson had eind achttiende eeuw een vertaling ervan onder de arm toen hij het Amerikaanse Congres opriep de dollar in te voeren.”

Zijn de historische huizen in Groot-Brittannië een voorbeeld?

KOCKELBERGH. “Ja, want Vlaanderen heeft daar weinig traditie in. Ondanks het bestaan van de erfgoedorganisatie Herita zitten we hier met een lacune. Ook de Engelse museumvereniging is een sterke organisatie, met een fantastisch tijdschrift waar veel praktijkvoorbeelden in staan, vooral over ontsluiting. Toch volgen wij niet altijd dezelfde koers. In re-enactment zijn we bijvoorbeeld minder geïnteresseerd. In Groot-Brittannië lopen de musea tjokvol kinderen. Die publieksdruk kennen wij niet. Veel aspecten om musea toegankelijk te maken, hebben grote implicaties. Ergens boet je in aan een ander soort museumbezoeker, daar moeten we eerlijk in zijn.

“Wij hebben beslist de bezoekers meer gebruik te laten maken van het huis. Ze mogen op oude stoelen rond de haard zitten, in de winkel achter de toog lopen, aan de tafel van Justus Lipsius kunnen ze door een boek bladeren. We zoeken ontsluitingsvormen die zijn aangepast aan de omgeving.”

Hoe belangrijk zijn buitenlandse bezoekers?

KOCKELBERGH. “Zeven op de tien komen uit het buitenland. Dat is extreem veel. In Antwerpen bereik je meer buitenlanders dan in de kleinere Vlaamse kunststeden, dat is logisch. Je mag ook de aantrekkingskracht van het Unesco-label in sommige delen van de wereld niet vergeten, vooral in Azië. Ook uit de Spaanstalige wereld krijgen we veel bezoekers. En dan zijn er nog de specialisten: vormgevers, bibliofielen en wetenschappers. Een groot voordeel van buitenlandse bezoekers is dat onze shop goed draait.”

Wat is het belang van zo’n museumshop?

KOCKELBERGH. “Het is een communicatiemiddel. Welke producten geef je graag als geschenk, zijn niet te duur en handzaam? We vertrekken vanuit onze collectie, en die is erg sympathiek. Bijvoorbeeld onze houtblokken. Daarin zitten mooi versierde initialen. Het is leuk een persoonlijk notaboekje met je initialen te krijgen. En ondertussen dragen we de collectie uit. Het profiel en het belang van de verzameling komen bij anderen terecht.”

Brengt het ook iets op?

KOCKELBERGH. “Ik ben ervan overtuigd dat leuke en goede merchandising werkt als reclame, maar wij zijn geen commerciële instelling. Als je alle investeringen naast elkaar legt, brengt het financieel niets op. Je moet wel weten dat de Antwerpse musea zich in een unieke situatie bevinden. Er is één vzw voor alle stedelijke musea. Al onze inkomsten – toegangsgelden, Vlaamse subsidies, sponsoring en de stedelijke toelage – gaan daarnaar terug, ook de opbrengsten van de shop. We vertrekken vanuit een solidariteitsprincipe, en het is niet omdat ik harder in de shop werk, dat het mij rechtstreeks ten goede komt.”

Wat zijn de grote uitdagingen voor een museum?

KOCKELBERGH. “Het is moeilijk te beantwoorden aan het Vlaamse museumdecreet. Wij moeten expertise ontwikkelen en die ter beschikking te stellen, maar wij zijn tegelijk erfgoedbibliotheek, prentenkabinet, drukkerijmuseum, archief en historisch huis. En zonder te pochen, op al die gebieden zijn we telkens een van de belangrijkste in Vlaanderen. Als je naar de Vlaamse Topstukkenlijst kijkt, is ons gewicht enorm. Ook al zijn wij voor een museum in Vlaanderen ruim bedeeld met tien stafmedewerkers, toch hebben we er maar één of twee per expertise.

“Gelukkig bestaan er in Antwerpen sterke samenwerkingsverbanden. Wij brengen onze expertise samen met de andere stedelijke instellingen die papieren erfgoed bewaren: het Letterenhuis en de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience. Daardoor kunnen we sterke dossiers uitwerken, bijvoorbeeld over digitalisering, restauratie en conservatie. We gaan efficiënt om met onze mensen.”

Ik heb u nog niet horen klagen over een gebrek aan centen.

KOCKELBERGH. “Met een huis als dit kampen we daar voortdurend mee, uiteraard. Alleen al het behoud en het beheer vergen gigantisch veel middelen. Een probleem is hier altijd meteen een groot probleem. We bewaren iconische collecties, maar we hebben achterstand in de zorg ervoor. Er is bijvoorbeeld een prachtige collectie van 13.000 houtblokken. Die zijn in de jaren vijftig ondergedompeld in chemicaliën om de houtwormen tegen te houden. Nu blijken die kankerverwekkend te zijn. Wij zouden in een Europees project kunnen stappen om dat probleem aan te pakken, maar ik kan de centen niet op tafel leggen. En zo kan ik talloze voorbeelden opsommen. Vaak is het wachten op het juiste moment. Ondertussen focussen we op de papieren collectie, een ander zorgenkind.”

Het historische huis heet Gulden Passer. Heeft dat iets te maken met de culturele serviceclubs?

KOCKELBERGH. “De eerste uitstap van de culturele jeugdbeweging in 1967 was aan het Museum Plantin-Moretus, vandaar de naam. In 1970 ontstond de Zilveren Passer voor dames en in 1985 de Koperen Passer voor heren. Ondertussen zijn dat landelijke verenigingen. Het is eigenlijk de bedoeling dat ieder nieuw lid en elke nieuwe club starten met een bezoek aan ons museum.”

Frederic Eelbode

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content