Zorgen over producten met gewaarborgde rente

Patrick Claerhout
Patrick Claerhout redacteur bij Trends

De bezorgdheid over verzekeringsproducten die een minimumrente garanderen, zoals de tak 21-producten en de groepsverzekeringen, neemt toe. Zowel de sector zelf als de toezichthouders zijn op hun hoede.

De zopas gepubliceerde Insurance Banana Skins-survey van consultant PricewaterhouseCoopers (PwC), die de risico’s voor de verzekeringssector in kaart brengt, laat aan duidelijkheid niets te wensen over: het grootste risico voor de Belgische verzekeringssector is op dit ogenblik afkomstig van levensverzekeringsproducten met een gewaarborgde opbrengst. En het zijn de verzekeraars zelf die het zeggen, want de studie peilt om de twee jaar bij topmensen uit de sector naar de belangrijkste bedreigingen.

Eerder hadden ook al de toezichthouders hun bezorgdheid geuit. De Nationale Bank van België waarschuwde in haar jaarlijkse Financial Stability Review voor de impact van de aanhoudend lage rente. De Belgische verzekeraars hebben nog heel wat overheidsobligaties met een hoge coupon in portefeuille, maar die vervallen de komende jaren en zullen hoogstwaarschijnlijk tegen een lagere opbrengst herbelegd moeten worden. Tussen 2013 en 2017 lopen voor 20 miljard euro obligaties, met een gemiddelde renteopbrengst van 4,21 procent, af. “In de huidige renteomgeving wordt het voor de Belgische levensverzekeraars moeilijk om het rendement op peil te houden”, waarschuwt gouverneur Luc Coene.

Daar zijn de verzekeraars zich goed bewust van, bevestigt Bert Reynders, directeur risk and compliance services bij PwC: “Vooral de tak 21-overeenkomsten die nog hoge opbrengsten uit het verleden waarborgen, lopen in de kijker. De sector ziet daarin een belangrijk risico.”

Verleden

Het risico in België blijkt ook groter dan in andere landen van de wereld (zie tabel), wijst de PwC-studie uit. In de wereldwijde enquête staan de risico’s verbonden aan producten met een gewaarborgde rente pas op de zesde plaats. “Het is de eerste keer dat deze producten in de peiling werden opgenomen, en ze staan meteen op zes: dat toont toch dat de lage rente overal voor bezorgdheid zorgt, en uiteraard vooral bij levensverzekeraars”, nuanceert Reynders.

In België en Nederland staan de gewaarborgde producten helemaal boven aan de risicolijst, en in landen zoals Zwitserland en Spanje bijna bovenaan. “Al die landen hebben met elkaar gemeen dat ze in het verleden gedurende lange tijd relatief hoge rentes waarborgden”, zegt Gérard Vandenbosch, directeur actuariële diensten bij PwC.

De verklaring waarom de Belgische markt voor levensverzekeringen meer blootgesteld is aan renterisico’s ligt volgens Vandenbosch in het verleden: “Door de concurrentiedruk boden Belgische verzekeraars tussen medio jaren tachtig en eind jaren negentig de hoogst toegelaten gewaarborgde rente van 4,75 procent. Pas vanaf 2000 verminderde de toezichthouder dat tot 3,75 procent en beperkten de verzekeraars hun blootstelling door de rente maar gedurende een beperkte periode te garanderen, vaak acht jaar. Niettemin heeft de Belgische verzekeringssector nog altijd veel contracten met hoge gewaarborgde rendementen in portefeuille. Die verplichtingen vloeien vooral voort uit contracten die lang geleden zijn gesloten maar waarbij de rendementen ook voor nieuwe premies werden gewaarborgd.”

Onderzoek van de NBB wees uit dat er eind 2011 nog voor 30,5 miljard euro spaarverzekeringen uitstonden die een gewaarborgd rendement van 4,75 procent bieden. Die contracten vertegenwoordigen ongeveer een vijfde van de inventarisreserves van de Belgische verzekeraars. Maar ook de contracten met een gewaarborgd rendement van 3,75 en 3,25 procent vertegenwoordigen respectievelijk voor 11,8 miljard en 35,3 miljard euro aan reserves. In deze twee categorieën gaat het vooral om groepsverzekeringen waar de minimumrentes vastgelegd zijn in de wet op de aanvullende pensioenen.

Niet onoverkomelijk

Reynders wijst erop dat de top drie van de belangrijkste risico’s voor de Belgische verzekeringssector voorts de beleggingsresultaten (op plaats twee) en de macro-economische omgeving (op drie) omvat. “Ook deze factoren zijn nauw gelinkt aan de verzekeringsproducten met een gewaarborgd rendement”, zegt Reynders. “De lage rente is duidelijk een gevolg van macro-economische omstandigheden en de houding van de centrale banken. En als de vastrentende inkomsten onder druk staan, zijn verzekeringsmaatschappijen genoodzaakt op zoek te gaan naar alternatieve beleggingsopbrengsten.”

Gérard Vandenbosch van PwC stipt aan dat de verzekeringsmaatschappijen al een tijdje werken aan oplossingen. Zo zijn de contractvoorwaarden van veel tak21-levensverzekeringen aangepast aan de marktomstandigheden, waardoor de gemiddelde gewaarborgde rendementen gedaald zijn. Eind 2011 bedroeg het gemiddeld gewaarborgd rendement op tak21-contracten 3,17 procent, tegen 3,22 procent eind 2010 en 4,5 procent eind 1999. Volgens de Nationale Bank zou daar in 2012 een beleggingsrendement van 4,6 procent tegenover staan. In 2011 was die balans nog negatief, omdat het beleggingsrendement toen slechts 2,8 procent bedroeg.

“Een beleggingsrendement dat lager ligt dan het gemiddeld gewaarborgd rendement op de uitstaande contracten kan de sector enkele jaren aan, maar zo’n toestand mag natuurlijk niet te lang duren”, weet Vandenbosch. Voorlopig ziet hij geen onoverkomelijke problemen. “Op heel lange termijn is een rentepeil van 3 procent een normaal niveau. Daar zitten we nu al een tijd onder, maar als dat beperkt blijft tot enkele jaren kunnen de verzekeraars het probleem in de tijd spreiden en beheren.”

Verzekeraars kunnen ook de samenstelling van hun beleggingsportefeuille aanpassen, met het oog op een hoger rendement. “In aandelen investeren wordt in de nieuwe Solvency II-regelgeving bestraft met hogere kapitaalvereisten, en is dus geen optie. Beleggen in vastgoed biedt wel een alternatief. Het rendement ligt hoger dan dat van staatsobligaties, terwijl de risico’s beperkt blijven.”

Swaptions

Sommige verzekeraars hebben zich tegen de renterisico’s ingedekt via swaptions. Dat zijn opties die het recht geven om de vaste langetermijnrente van obligaties te swappen tegen een variabele rente op korte termijn. Maar dergelijke producten hebben een behoorlijke prijs, wat dan weer drukt op het rendement.

De Nationale Bank raadt de verzekeringsmaatschappijen in elk geval aan voorzichtig om te springen met de omvangrijke niet-gerealiseerde winsten die ze nog hebben op hun obligatieportefeuilles. Meer dan 85 procent van de overheidsobligaties in portefeuille heeft nog een coupon van minstens 3 procent. De papieren winst daarop zou niet ingezet mogen worden om de winstuitkeringen aan polis- of aandeelhouders op korte termijn te ondersteunen, vindt de NBB. Beter is om ze aan te houden als buffer voor de komende jaren. Voor het geval de lage rente op middellange termijn aanhoudt.

PATRICK CLAERHOUT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content