Zijn dokters geen bedrijfsleiders?

De artsen- vennootschappen zitten in zak en as. Het nieuwe statuut van “bedrijfsleider” speelt hen danig parten.

Sedert verschillende jaren zijn er heel wat artsen die hun beroep uitoefenen in de vorm van een professionele vennootschap. Dat neemt niet weg dat het nog steeds de arts zelf is die de medische prestaties uitvoert. Maar hij doet dit als orgaan van zijn vennootschap: hij handelt in naam en voor rekening van die vennootschap. Het is bijgevolg ook de vennootschap die de erelonen int en daarop (in de vennootschapsbelasting) zal worden belast.

VERGOEDING.

De arts moet uiteraard ook leven, en dus zal hij aan zijn vennootschap de uitbetaling vragen van een vergoeding voor de werkzaamheden die hij binnen de vennootschap ontwikkelt.

Hoe worden deze vergoedingen bij hem (in de personenbelasting) belast? Tot en met het aanslagjaar 1997 hing dit af van het type vennootschap waarin men bedrijvig was. De fiscale wet maakte tot dan immers een onderscheid tussen enerzijds de kapitaalvennootschappen (nv en commanditaire vennootschap op aandelen), en anderzijds de personenvennootschappen (bvba, coöperatieve vennootschap, eenvoudig commanditaire vennootschap en vennootschap onder firma).

FUNCTIE.

In kapitaalvennootschappen had het geen belang of men wel of geen aandeelhouder was; men keek alleen naar de functie die men in zo’n vennootschap bekleedde. Zodra men bestuurder was van zo’n vennootschap, werden de vergoedingen die men uit de vennootschap verkreeg in beginsel belast als bezoldigingen van bestuurders; niet alleen de vergoedingen die men wegens het bestuurdersmandaat verkreeg, maar – onder invloed van het toen geldende attractiebeginsel – ook alle andere vergoedingen die men van de vennootschap ontving.

VENNOOT.

In personenvennootschappen was de toestand anders. Daar keek men niet naar de functie, maar wel naar het feit of men wel of geen aandelen van de vennootschap had. Iemand die beroepsactief was in een personenvennootschap en bovendien aandeelhouder was, werd belast als een werkend vennoot. De vergoedingen die een dokter bijvoorbeeld vanwege zijn éénpersoons-bvba ontvangt, werden dan ook belast als bezoldigingen van een werkend vennoot.

NIEUW.

Met ingang van het aanslagjaar 1998 is het fiscale onderscheid tussen kapitaalvennootschappen en personenvennootschappen volledig afgeschaft. En zijn meteen ook op fiscaal gebied de twee afzonderlijke categorieën van bestuurders en van werkende vennoten geschrapt. In de plaats daarvan heeft men een nieuwe fiscale categorie van bezoldigingen ingevoerd: die van de bedrijfsleiders. Dat gebeurde bij het volmachtenbesluit van 20 december 1996.

De nieuwe categorie van bedrijfsleiders omvat twee subcategorieën. De eerste subcategorie omvat de vennootschapsmandatarissen: daartoe behoren onder meer de bestuurders van nv’s en de zaakvoerders van bvba’s (ook van éénpersoons-bvba’s). Zij worden ontegensprekelijk als bedrijfsleiders belast.

De tweede subcategorie kan men omschrijven als die van de zelfstandige technische, financiële en commerciële directeuren. Ook zij worden als bedrijfsleiders belast.

CODE.

Terug naar de artsen. Op het eerste gezicht is er geen probleem. Een arts die bijvoorbeeld bestuurder of zaakvoerder is van zijn artsenvennootschap, wordt fiscaal geacht een bedrijfsleider van de eerste subcategorie te zijn en zal dienovereenkomstig worden belast.

Er is evenwel een addertje onder het gras. De deontologische code van de geneesheren zegt (totnogtoe) dat een bestuurders- of zaakvoerdersmandaat in een artsenvennootschap in principe onbezoldigd moet zijn. De arts mag van zijn vennootschap wel vergoedingen ontvangen wegens de medische prestaties die hij binnen zijn vennootschap verricht; maar hij mag geen vergoedingen krijgen wegens de typische activiteiten die bestaan uit het besturen van zijn vennootschap (het opstellen van de door de Vennootschappenwet vereiste documenten, het houden van een raad van bestuur, het voorbereiden van de algemene vergadering enzovoort).

PROBLEEM.

Voorheen was dit geen probleem. Al de vergoedingen die een bestuurder van de vennootschap ontving, werden tot en met het aanslagjaar 1997 – onder invloed van het fameuze attractiebeginsel – belast als bestuurdersbezoldigingen, ook als het bestuurdersmandaat zelf onbezoldigd was. En al de vergoedingen die een arts/vennoot vanwege zijn personenvennootschap ontving (een éénpersoons-bvba bijvoorbeeld) werden belast als bezoldigingen van een werkend vennoot, ook als het zaakvoerdersmandaat in dezelfde vennootschap onbezoldigd was.

Na de wetswijziging is dit plots wel een enorm probleem. Van enig attractiebeginsel is er voortaan immers geen sprake meer. En de figuur van de werkend vennoot bestaat fiscaal niet meer. Tot de bezoldigingen van bedrijfsleiders van de eerste subcategorie (bestuurders en zaakvoerders) behoren uitsluitend nog de vergoedingen die men verkrijgt wegens het uitoefenen van het vennootschapsmandaat. Als dat mandaat om een of andere reden onbezoldigd is, dan is er ook niets dat als een bezoldiging van bedrijfsleiders van de eerste subcategorie kan worden belast.

BATEN.

Hoe moeten de vergoedingen die artsen van hun vennootschappen ontvangen dan wel worden belast? Die vraag werd enkele maanden geleden voorgelegd aan (toenmalig) minister van Financiën Philippe Maystadt (PSC). Zijn antwoord was erg verrassend: als het mandaat onbezoldigd is, dan is er niets te belasten als bezoldigingen van bedrijfsleiders (van de eerste subcategorie). Om te beoordelen hoe de vergoedingen die de arts verkrijgt, dan wel moeten worden belast, moet men volgens de minister kijken naar de aard van de uitgeoefende werkzaamheden. Wat de minister verrassend deed besluiten dat die vergoedingen belast moeten worden als baten van een vrij beroep.

EFFECTEN.

Op zich is dit geen groot probleem. Baten worden niet zwaarder belast dan bezoldigingen van bedrijfsleiders. Het probleem is wel dat die andere kwalificatie afgeleide en zeer nadelige effecten heeft. Op bezoldigingen van bedrijfsleiders moet bedrijfsvoorheffing worden ingehouden. Ten aanzien van baten van een vrij beroep, is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd, maar moeten wel – op straffe van belastingvermeerdering – voorafbetalingen worden gedaan.

Als de vergoedingen fiscaal niet als bedrijfsleidersbezoldigingen kunnen worden aangemerkt, dan heeft de artsenvennootschap ook geen recht meer op het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting; want daarvoor is vereist dat de vennootschap een bepaalde minimumvergoeding uitkeert die als een bezoldiging van een bedrijfsleider belastbaar is.

Een ander onrechtstreeks gevolg is dat bepaalde extra-legale pensioenvoorzieningen in het gedrang komen. Dat zal het geval zijn telkens de wet voor de aftrekbaarheid van de premies een verband vereist met vergoedingen die als bezoldigingen van bedrijfsleiders belastbaar zijn.

PANIEK.

Het antwoord van de minister van Financiën zorgt dan ook in de praktijk voor grote paniek. Niemand ziet immers goed hoe het nu verder moet. Bovendien is het geen marginaal probleem. Het gaat om geld, zeer veel geld.

Het probleem is overigens niet beperkt tot de artsenvennootschappen. Ook andere beoefenaars van vrije beroepen die hun beroep in vennootschapsvorm uitoefenen, en om een of andere reden (bijvoorbeeld in hun statuten) hebben bedongen dat hun mandaat als zaakvoerder of bestuurder onbezoldigd is, zitten met vergelijkbare problemen.

TECHNISCH.

Tenzij men kan volhouden dat men behoort tot de bedrijfsleiders van de tweede subcategorie (de zelfstandige technische, financiële of commerciële directeuren). Hun vergoedingen worden immers ook als bezoldigingen van bedrijfsleiders belast.

Zo hoort men links en rechts verdedigen dat men van een arts bijvoorbeeld ook kan zeggen dat hij een werkzaamheid van technische aard uitoefent (in de fiscale betekenis van het woord). De vergoedingen die hij van zijn vennootschap ontvangt, zouden dan alsnog als bezoldigingen van bedrijfsleiders kunnen worden belast, niet als bezoldigingen van de eerste subcategorie (bestuurders en zaakvoerders), maar wel als bezoldigingen van de tweede subcategorie. Waarmee de problemen meteen zouden zijn opgelost. Maar of die interpretatie kan worden volgehouden, is nog zeer de vraag.

Een andere oplossing kan er allicht in bestaan dat de Orde van Geneesheren afstapt van haar eis dat een mandaat van zaakvoerder of bestuurder onbezoldigd moet zijn (wat zij naar verluidt ook van plan is te doen).

KLAARHEID.

Maar vooral is vereist dat de administratie en de minister van Financiën klaarheid scheppen. Het kan gewoon niet dat twee jaar na de invoering van de nieuwe fiscale categorie van de bedrijfsleiders nog altijd niemand officieel weet te zeggen wie daar wel of wie daar niet toe behoort. Zoals het ook niet kan, dat die invoering door niemand bedoelde neveneffecten heeft. Vooral niet als die zo’n ingrijpende gevolgen hebben.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content