‘Wie zijn beleggingen spreidt, kan wél rendement halen’

De verzekeraars stellen het gegarandeerde rendement van het aanvullend bedrijfspensioen ter discussie. Voor Philip Neyt, voorzitter van de Belgische vereniging van pensioenfondsen, kan daar geen sprake van zijn. “De verzekeraars moeten hun portefeuille veel meer spreiden.”

Het is al een tijdje onrustig in de wereld van de aanvullende bedrijfspensioenen. Groepsverzekeringen zijn goed voor ongeveer 60 procent van die contracten, 40 procent van de werknemers is aangesloten bij een sectoraal of een bedrijfspensioenfonds.

De verzekeraars bonden de kat de bel aan. Door de lage marktrente staat het rendement van groeps- en levensverzekeringen onder druk. De wet op de aanvullende pensioenen bepaalt dat de werkgever een minimumrendement van 3,25 procent moet waarborgen op zijn eigen bijdrage en van 3,75 procent op de werknemersbijdrage. Tot dusver namen de verzekeraars die verplichting van de werkgever over. Maar de lage marktrente maakt het volgens hen onmogelijk zulke rendementen nog langer waar te maken.

“Wij vinden geen geschikte beleggingen meer die op elk ogenblik die rendementsgarantie bieden”, zei Assuralia-voorzitter en Ageas-topman Bart De Smet twee maanden geleden in Trends. Hij drong aan op een verlaging van de wettelijk gegarandeerde rente. Eigenaardig genoeg heerst eenzelfde doemdenken niet bij de andere speler in de markt, de pensioenfondsen. Philip Neyt, voorzitter van de Belgische Vereniging van Pensioeninstellingen (BVPI) en beheerder van het pensioenfonds van Belgacom, begrijpt dat de lage rente een probleem is voor de verzekeraars, maar daarom de wet op de aanvullende pensioenen wijzigen, is voor hem een brug te ver.

“De pensioenbelofte is een afspraak tussen werknemer en werkgever, en de rendementsgarantie maakt daar impliciet deel van uit”, stelt Neyt. “Dat betekent dat elke wijziging aan de tweede pensioenpijler een zaak is van de sociale partners, en niet van de pensioenuitvoerders. De wetgever heeft de garantie van het pensioenbedrag bij de werkgever gelegd en het minimumrendement is duidelijk bedoeld om de pensioenbelofte aan de werknemer veilig te stellen. Het gaat tenslotte om uitgesteld loon. Er is nood aan zekerheid en spijkerharde garanties als we het vertrouwen in de tweede pensioenpijler willen behouden.”

PHILIP NEYT. “Niet als je enkel belegt in Duitse staatsobligaties. Die heten vandaag superveilig te zijn, maar een goede belegging op lange termijn kunnen ze nooit zijn, want ze bieden een negatief reëel rendement. Verzekeraars moeten hun portefeuilles veel meer spreiden, zoals de meeste pensioenfondsen doen. Dan kan je wel rendementen halen die boven de wettelijke minima uitkomen.”

Geldt dat ook voor het Belgacom-pensioenfonds?

NEYT. “We hebben dertien activaklassen. Aandelen maken meer dan 40 procent van de portefeuille uit en obligaties komen vooral van buiten de eurozone. In de eerste zeven maanden van het jaar haalden we een rendement van 10,8 procent. Ik vermoed dat de andere pen- sioenfondsen vergelijkbare cijfers kunnen voorleggen.”

Uit berekeningen blijkt nochtans dat het rendement van de pensioenfondsen over 25 jaar gemiddeld 6 procent per jaar bedroeg. Over de jongste tien jaar daalt het rendement tot 3,25 procent en sinds 2008 was er amper 1 procent groei.

NEYT. “Daarom is de langetermijnvisie belangrijk. Ik beweer niet dat je die 6 procent kan extrapoleren over de komende 25 jaar. Maar als je goed gediversifieerd belegt, moet het mogelijk zijn de wettelijke minimumrentes te halen. Als we er niet in slagen op lange termijn beter te doen dan de inflatie, kunnen we er beter mee stoppen. Welke zin heeft het als we de koopkrachtvastheid van de pen- sioenopbouw niet kunnen garanderen? De onderliggende inflatie is nu 2 à 2,5 procent, dat betekent dat de minimumgarantie ongeveer 1 procent is na inflatie.”

Als er geen rendementsprobleem is, waarom trokken de verzekeraars dan aan de alarmbel?

NEYT. “De verzekeraars geven de tariefgaranties op jaarbasis, terwijl dat eigenlijk niet nodig is. De sociale wetgeving heeft het over een gewaarborgd rendement bij uitbetaling, en meestal is dat de pensioenleeftijd.”

Is het probleem van de verzekeringssector niet dat hij heel sterk geanticipeerd heeft op Solvency II-regels? Die verplichten verzekeraars extra kapitaalbuffers aan te houden als ze beleggen in aandelen.

NEYT. “Het gevolg is dat de meeste verzekeraars tot over hun nek in eurostaatsobligaties zitten. Alsof die risicovrij zijn en geen volatiliteit kennen… Ik weet niet of dat zo’n goed beleid is: onder het mom van de-risken op korte termijn neemt het systeemrisico op langere termijn toe.”

Sommige economen denken dat Europa afstevent op een Japan-scenario met een lange periode van lage rente en lage economische groei.

NEYT. “Dat zou de verzekeraars recht van spreken geven. Maar wat als de economie weer aantrekt en al de liquiditeiten vrijkomen die in de markt gepompt zijn? Dan kunnen we een stevige inflatieopstoot krijgen. De verzekeraars hebben dan geen problemen, want zij garanderen nominale rentes. Het is vooral voor de pensioenfondsen een doemscenario. Inflatie is onze grootste vijand. Ik zie Nederlandse pensioenfondsen die in langlopend papier over dertig jaar hebben belegd tegen 2 tot 3 procent. Als de langetermijninflatie met 1 of 2 procent toeneemt, is dat voor hen problematisch.”

In Nederland gaan de pensioenfondsen de pensioenuitkeringen verlagen omdat de dekkingsgraad door de lage rente gedaald is. Wat vindt u daarvan?

NEYT. “In België kan dat niet, door de dubbele garantie. Als Belgische pen- sioenfondsen een tekort hebben, moeten ze bij de toezichthouder FSMA een herstelplan uitwerken om de dekkingsgraad te verhogen. Die herstelplannen zijn gemiddeld veel korter dan in andere landen. We zien dat de werkgevers – omdat ze mee in het beheer van het pensioenfonds zitten en de situatie op de voet volgen – snel tekorten aanzuiveren.”

De werkgever speelt dus lender of last resort?

NEYT. “De pensioenbelofte maakt deel uit van de arbeidsovereenkomst. In België heeft men de tweede pijler altijd willen verbreden om zo veel mogelijk mensen een aanvullend pensioen te garanderen. Er is meer nodig dan de zekerheid van het wettelijk pensioen.

“Sinds de wet-Vandenbroucke op het aanvullend pensioen hebben de sectorfondsen een ongelooflijk succes gekend. Grosso modo zijn er 800.000 arbeiders, die daarvoor een gemiddelde bijdrage van 1,5 procent betalen. Op een loon van 35.000 euro betekent dat een premie van 500 euro per jaar. Die gemiddelde premie ligt dus lager dan bij de derde pijler pensioensparen. Die bedragen vermeld ik graag omdat ze een aantal zaken in de discussie over de minimumrendementsgarantie in perspectief plaatsen.”

Hoezo?

NEYT. “De gemiddelde premie in een sectorplan is dus 500 euro per jaar. Bepaalde groepsverzekeraars hebben nu al hun gegarandeerde rente verlaagd tot 2,25 procent, waardoor ze een deel van de verplichting doorschuiven naar de werkgever. Dan spreken we over 5 euro op jaarbasis, of 50 euro als een regeling over tien jaar loopt. Dat is 0,15 procent van het brutoloon. Daar zal een werkgever niet direct wakker van liggen. Ze zullen niet terughoudender zijn om als lender of last resort voor groepsverzekeringen of pensioenfondsen te moeten optreden.”

PATRICK CLAERHOUT EN ALAIN MOUTON, FOTOGRAFIE LIES WILLAERT

“Als we er niet in slagen op lange termijn beter te doen dan de inflatie, kunnen we er beter mee stoppen”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content