Wie klaart de klus ?

Op het federale banenoverleg steekt een jong monstertje van Loch Ness weer de kop op : de dienstencheque of het subsidiëren van huis-, tuin- en keukenklussen als bron van extra-jobs. Het Planbureau heeft een nieuwe formule uitgewerkt die het beestje aantrekkelijk moet maken.

Najaar 1994. Premier Jean-Luc Dehaene (CVP) kondigt in een regeringsverklaring aan de formule van de dienstencheque te laten onderzoeken. De idee werd door de Europese Commissie gepromoot in haar witboek “Groei, concurrentiekracht, tewerkstelling”. Een simpel idee. Maak het gebruik van buurtdiensten gaande van kinderopvang over tuinkarweien tot binnenhuisafwerking goedkoper zodat overbelaste werknemers er meer een beroep op doen, waardoor meteen een nieuwe arbeidsmarkt ontstaat voor laaggeschoolde werklozen.

De Koning-Boudewijnstichting pakt gelijk uit met een studie die 65.000 nieuwe jobs voorspiegelt door de invoering van dienstencheques ter waarde van 100 miljard frank, zonder een gat te slaan in de begroting. De dienstencheque wordt op slag een wondermiddel, die vooral in het Franstalige politieke milieu gretig afzet vindt. Experimenten in Frankrijk zijn daar zeker niet vreemd aan.

Voorjaar 1995. De nog jonge mythe van de dienstencheque ligt aan diggelen. In een door Dehaene bestelde studie maakt het Planbureau komaf met de roes van de Koning-Boudewijnstichting. Het door de stichting voorgestelde scenario zou budgettair wel eens bijzonder duur kunnen zijn, zonder veel jobs aan de dijk te brengen. Ook op andere studiediensten, bijvoorbeeld die van de Kredietbank, fronst men de wenkbrauwen. Vakbonden en werkgevers, bijeen in de Nationale Arbeidsraad (NAR), geven het genadeschot met een afwijzend advies. Ondertussen maakt de regering de weg vrij voor de Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen (PWA), die werklozen aan spotprijs inzetten voor de klussen waar de dienstencheque zou voor dienen.

Voorjaar 1996. De dienstencheque is terug. Hij krijgt een vermelding in de jongste non-nota (Wetstraat-jargon voor een nietszeggende verklaring) van Dehaene voor de onderhandelingen met de sociale partners rond het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid. De nota stelt meer concreet maatregelen in het vooruitzicht “om via specifieke mechanismen de private bestedingen te richten op de arbeidsintensieve sectoren.” Er ligt reeds een voorstel van het NCMV op tafel. Overigens had de regering in haar ontwerp van sociale programmawet de invoering voorzien van een dienstencheque specifiek voor bejaardenzorg, maar dit stuitte op het verzet van het Vlaams parlement dat de bevoegdheid terzake claimt.

VRIJWILLIGHEID.

Vanwaar de revival van de dienstencheque-idee ? De druk op de politiek om iets te doen aan de hoge werkloosheid staat op recordhoogte. Alle formules van tewerkstelling zijn weer welkom, ook die buiten het reguliere marktcircuit. Dat bewijst onder meer het Vlaamse banenplan, met ruime aandacht voor de social profit.

Bovendien hebben de promotoren van de dienstencheque hun voorstellen gefatsoeneerd. De vroegere idee om een deel van het loon verplicht om te zetten in dienstencheques werd begraven. Voornoemd studiewerk van de Koning-Boudewijnstichting en het Planbureau ging inzonderheid uit van de omzetting van 2,5 % van de loonmassa in cheques voor de betaling van buurtdiensten. De dienstencheque was dan niet meer dan een variant op de maaltijdcheque. Met één groot verschil : eten moet iedereen elke dag opnieuw, maar kinderen laten opvangen, het gazon laten maaien of de gootsteen laten herstellen ?

Vrijwilligheid is de basis van het NCMV-voorstel rond de invoering van een handelscheque (de terminologie werd ook reeds aangepast). Elke belastingbetaler, niet enkel werknemers dus, kan zich tegen 500 frank dergelijke cheque verschaffen. De aanschafprijs is fiscaal aftrekbaar. De cheque zou enkel kunnen gebruikt worden voor klussen uit de bouwsector, de zogeheten afbouw, verricht door bedrijven en zelfstandigen.

In tegenstelling tot vorige formules richt de NCMV-cheque zich dus niet rechtstreeks tot werklozen. Er is wel een indirecte stimulans om werkzoekenden aan de slag te helpen. De bedrijven die voor de met cheques betaalde diensten werklozen aanwerven krijgen per cheque een loonsubsidie van 250 frank (in de vorm van een verlaging van de RSZ-werkgeversbijdrage).

Per schijf van 1 miljard frank van deze handelscheques zouden er 337 werklozen aan een job kunnen geholpen worden, zonder dat dat de Staat een frank zou kosten, zo rekende de studiedienst van de organisatie voor zelfstandige ondernemers voor. Tegenover een verlies aan belastingen en patronale bijdragen staat een grotere winst door besparing op werkloosheidsuitkeringen, nieuwe RSZ- en belastingontvangsten.

Het NCMV-scenario is echter gebaseerd op twee zwakke hypothesen. Ten eerste wordt ervan uitgegaan dat de cheques volledig resulteren in extra-omzet (er is geen vervanging van vroegere niet-gesubsidieerde activiteit). Dergelijke substitutie beperkt het tewerkstellingseffect en verzwaart de budgettaire kosten. Secundo wordt verondersteld dat voor de helft van de extra-omzet werklozen worden aangeworven. Hier ook is het evident dat het tewerkstellingseffect kleiner en de budgettaire kostprijs groter zal zijn naarmate relatief minder werklozen worden ingezet.

DE POSTCHEQUE.

Inmiddels heeft ook het Planbureau zich vastgebeten in het thema. In de jongste planning paper ( ) lanceren Michel Saintrain en Catherine Streel een nieuwe originele variant. In plaats van te werken met cheques stellen zij voor om iedere particulier via een aparte rekening bij De Post een subsidie toe te stoppen voor de aanschaf van buurtdiensten.

Een postrekening is volgens hen veel toegankelijker dan een systeem van cheques. Voor de promotie en afhandeling van de verrichtingen zou ook de postbode, die thuis langskomt, ingeschakeld kunnen worden. De subsidie kan verleend worden vóór de aankoop van de dienst, wat zorgt voor een sterkere incentive. En de door de Staat bij de Post gestorte subsidies blijven begrotingsgewijs haar eigendom zolang ze niet effectief worden opgevraagd. De budgettaire kosten kunnen dus meer gespreid worden.

Ook het nieuwe Planbureau-scenario gaat uit van vrijwilligheid. Er bestaat dus geen risico dat de gezinnen opgezadeld worden met nepgeld waar ze geen blijf mee weten. Als ze hun gading niet vinden in de lijst buurtdiensten waarvoor de subsidie gebruikt kan worden, dan nemen ze de subsidie gewoonweg niet op. Als de overheid dus een slechte boodschappenlijst zou opstellen, die slechts zeer weinigen lusten, dan is dat geen ramp maar een kosteloze slag in het water.

Het opstellen van zo’n lijstje is van cruciaal belang, stellen Saintrain en Streel, die de jongste maanden bijzonder actief waren met publicaties rond de dienstencheque. Het moet zoveel mogelijk gaan om nieuwe activiteiten, om te vermijden dat voorheen reeds geleverde diensten nu gesubsidieerd worden. Het Planbureau neemt daarmee duidelijk afstand van het NCMV-voorstel, dat uitsluitend gericht is op bestaande activiteiten en waar het substitutie-effect dus zeer reëel is, zoals hoger aangegeven.

Dat substitutie-effect kan ook ingedijkt worden door de subsidie te koppelen aan het inkomen. Hogere inkomens, die toch vaker reeds een beroep doen op allerhande diensten in het normale circuit, zouden minder subsidies krijgen. Voor Saintrain en Streel is die degressiviteit tevens een kwestie van verdelende rechtvaardigheid.

Maar anderzijds volgen de experts van het Planbureau het NCMV inzoverre ook zij pleiten voor het betrekken van privé-bedrijven bij de gesubsidieerde diensten. Het komt er voor hen immers op aan om echte jobs te creëren, met een normaal statuut. Geen nieuwe variant dus van de PWA’s, die werklozen wat laat bijverdienen maar vooral, juridisch gesproken, werkloos laat.

“Het probleem met de PWA’s is dat ze echte jobs uit het reguliere marktcircuit verdringen,” aldus Saintrain. Ook al is die langdurig werkloze allicht niet zo productief als een arbeidskracht uit het reguliere circuit, het prijsverschil is te groot : een PWA’er kost per uur netto (na fiscale aftrek) een 150 frank, een schilder in het wit al gauw 900 frank.

Een nauwgezet onderzoek van het NCMV, dat bijzonder bevreesd was voor dit soort van oneerlijke concurrentie, leert dat het niet zo’n vaart loopt. “Het valt al bij al mee. Dat is vooral te danken aan het feit dat er streng wordt op toegezien dat de PWA’ers niet te veel op het terrein van het reguliere circuit komen,” aldus secretaris-generaal Kris Peeters van het NCMV.

PWA BOVEN ?

Maar de middenstandsorganisatie wacht nog even met een officiële balans van het PWA-regime. Ook vakbonden evenals minister van Arbeid Miet Smet (CVP) zijn bezig met een evaluatie. Smet hoopt daar tegen volgende maand mee klaar te zijn. Op dat ogenblik moeten de sociale partners en de regering een basisakkoord hebben rond het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid.

“De CVP, en dan vooral Smet en Dehaene, houden nogal sterk vast aan de PWA. De weerstand tegen de invoering van een formule van dienstencheques komt vooral uit die hoek, omdat dit als concurrerend met de PWA wordt gezien,” zegt een goed ingelichte bron in regeringskringen. Ook langs vakbondszijde bestaat er enige reserve, uit vrees voor het verplicht karakter van de cheques (volgens de oude formule van loon in cheques). Onze zegsman : “Uiteindelijk zal er wel een vrijwillige formule uit de bus komen, die complementair is aan de PWA.”

Saintrain en Streel van het Planbureau zien in hun scenario van de postrekening zelfs een bijzondere rol weggelegd voor de PWA’s. Die zouden omgevormd worden tot Plaatselijke Agentschappen voor de Ontwikkeling van Diensten. Zij zouden de markt organiseren : vraag en aanbod bij elkaar brengen, erkenning van dienstverleners en controle, administratieve en technische bijstand van de dienstverleners.

Maar wordt dit allemaal niet wat ingewikkeld ? Kan je het niet beter simpel houden, met een verlaging van de parafiscale en fiscale druk op arbeid ? De meest succesvolle banenplannen blijken de meest eenvoudige te zijn, zoals het Jongerenbanenplan de voorbije jaren. Waar het op aankomt is toch telkens het goedkoper maken van arbeid, dus ook van buurtdiensten.

Saintrain : “Een subsidie aan de gebruiker van diensten kan veel fijner gemoduleerd worden dan een lastenverlaging voor de producent. Je kan de steun afhankelijk maken van het inkomen, richten op bepaalde karweien of categorieën van gebruikers. Je kan dus met eenzelfde budgettaire inspanning een groter tewerkstellingseffect bereiken. Door de financiële steunmaatregel selectief te maken, wordt het allemaal wat complexer, akkoord. Maar dat geldt evenzeer voor selectieve lastenverlagingen.”

Streel : “Het budgettair effect is verschillend. Elke steun aan de productiezijde, zoals een lastenverlaging, ben je kwijt, wát ook het tewerkstellingseffect is. De steun aan de gebruikerszijde leidt altijd tot een activiteit, dus tewerkstelling.” Maar het blijft toch de vraag in hoeverre het zal gaan om bijkomende activiteit (en geen vervanging van wat reeds bestond) en in welke mate werklozen worden ingezet ? Omwille van die onzekerheden wagen Saintrain en Streel zich niet aan een precieze berekening.

De eerste ervaringen met de PWA’s leren alvast dat de gesubsidieerde diensten nogal wat zwartwerk vervangen. Voor de promotoren van de dienstencheque-formules geen doel op zich, maar zeker meegenomen. Je krijgt een correcter zicht op de reële werkgelegenheid of werkloosheid, wat een meer gepast beleid toelaat. En uiteraard krijgt de favoriete nationale sport, fiscale en sociale fraude, een serieuze klap.

JAN VAN DOREN

( ) Michel Saintrain en Catherine Streel, “Réflexions sur un dispositif de développement des services de proximité”, Planbureau, Planning paper 77, februari 1996.

MICHEL SAINTRAIN EN CATHERINE STREEL (PLANBUREAU) Een door de overheid gesubsidieerde dienstenrekening bij de Post, in plaats van dienstencheques, is een veel toegankelijker systeem.

PWA-CHEQUES Maken van werklozen concurrenten van zwartwerkers, maar houden hen (juridisch) werkloos.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content