Wie is de ‘uiteindelijke begunstigde’?

Sinds kort gelden in het kader van de antiwitwaswetgeving strengere identificatieverplichtingen. Of die ook een fiscaal staartje krijgen? Dat blijkt voorlopig niet automatisch het geval te zijn.

De antiwitwaswetgeving kent twee delen: een preventief en een repressief. Het repressieve deel voorziet in strenge straffen voor wie zich schuldig maakt aan het witwassen van vermogensvoordelen die uit misdrijven voortkomen. Het verbergen van zwarte inkomsten op een Luxemburgse of Zwitserse rekening kan al volstaan om van zo’n misdrijf te spreken.

Het preventieve deel is bedoeld om het witwassen te voorkomen. Het draait grosso modo rond twee grote verplichtingen. Enerzijds bevat het voor een grote groep professionelen de verplichting om hun cliënten te ‘identificeren’. Anderzijds verplicht het dezelfde professionelen om verdachte transacties te melden bij de Cel voor Financiële Informatieverwerking, in de praktijk beter bekend als de witwascel.

Die verplichtingen gelden bijvoorbeeld voor banken en andere financiële instellingen, verzekeringsondernemingen, enzovoort. Maar ook voor externe accountants, externe belastingconsulenten, erkende boekhouders, notarissen, gerechtsdeurwaarders,… En in een wat aangepaste vorm ook voor advocaten.

Enkele maanden geleden werd dit preventieve deel van de antiwitwaswetgeving volledig herschreven. In het kader daarvan werd ook de identificatieverplichting aangescherpt, met daaronder de verplichting om de ‘uiteindelijke begunstigde’ van de cliënt te identificeren.

Neem bijvoorbeeld een bankier die een vennootschap als cliënt over de vloer krijgt. De bankier kan er zich dan niet mee vergenoegen vast te stellen naar welke naam de vennootschap luistert, en waar zij gevestigd is. Hij moet ook nagaan wie de ‘uiteindelijke begunstigde’ is. Ten aanzien van rechtspersonen impliceert dit dat men nagaat wie de uiteindelijke eige-naar is, of wie de uiteindelijke controle over de rechtspersoon heeft.

In de nieuwe regeling is op dit punt een 25 %-drempel ingevoerd: wie 25 procent van de aandelen of stemrechten van een vennootschap heeft, wordt geacht de vennootschap te controleren. Een bankier bijvoorbeeld die een vennootschap voor zich heeft, moet dus nagaan of er geen aandeelhouders zijn die aan deze 25 %-drempel voldoen. Is dit het geval, dan worden zij als de ‘uiteindelijke begunstigden’ beschouwd, en moeten zij dus ook worden geïdentificeerd. Deze regeling geldt niet ten aanzien van beursgenoteerde vennootschappen. Die zijn al aan een eigen, strenge transparantiewetgeving onderworpen.

Zij geldt daarentegen wel ten aanzien van niet-genoteerde vennootschappen. Gaat het om vennootschappen met aandelen op naam, dan stelt deze identificatie geen grote problemen. Het aandelenregister zegt dan immers wie de aandeelhouders zijn. Bij vennootschappen met aandelen aan toonder, of met gedematerialiseerde aandelen, is deze identificatie veel moeilijker. In veel gevallen zal de vennootschap zelf niet eens weten, wie haar aandeelhouders zijn.

Vandaar dat in het kader van de antiwitwaswetgeving twee nieuwe informatieverplichtingen zijn ingevoerd. Om te beginnen moeten niet-genoteerde vennootschappen die een zakelijke relatie willen aangaan met bijvoorbeeld een bankier, notaris, enzovoort, voortaan zelf de identiteit meedelen van hun uiteindelijke begunstigden. En om de vennootschap in kwestie in staat te stellen deze informatieverplichting na te komen, is ook een nieuwe kennisgevingsplicht ingevoerd voor belangrijke aandeelhouders van niet-genoteerde nv’s en commanditaire vennootschappen op aandelen. Zodra hun participatie 25 procent of meer bedraagt, moeten zij dit melden aan de vennootschap. Die weet daardoor wie haar uiteindelijke begunstigden zijn, zodat zij dit kan meedelen aan de bankier, notaris, enzovoort.

Moet een niet-genoteerde vennootschap in de toelichting bij haar jaarrekening vermelden wie er zich heeft aangemeld met een participatie van 25 procent of meer? Zo ja, dan is het niet uitgesloten dat de fiscus meekijkt, en bijvoorbeeld vragen zal stellen over de manier waarop deze participatie verworven werd.

Maar die vrees blijkt minstens voorlopig ongegrond te zijn. Voor zover men kan zien, bestaat er op dit ogenblik geen wettelijke verplichting om deze informatie in de toelichting bij de jaarrekening te vermelden.

De melding aan de vennootschap moet heel snel gebeuren: binnen vijf werkdagen volgend op de dag van de verwerving van de aandelen waarmee de drempel van 25 procent bereikt of overschreden wordt. De nieuwe regeling geldt sinds 5 februari 2010. Wie op dat ogenblik al een participatie had van 25 procent of meer, heeft in principe tijd tot 5 augustus van dit jaar om de melding te doen.

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Jan Van Dyck

De vennootschap moet voortaan altijd weten wie haar grote aandeelhouders zijn.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content