Werknemersparticipatie is geen ‘klassieke’ bezoldiging

Vennootschappen zullen hun werknemers weldra op een fiscaal vriendelijke manier kunnen laten participeren in het kapitaal of de winst van de vennootschap. Maar gaat het hier wel echt om een ‘verlaging’ van de belastingdruk?

In het parlement wordt op dit ogenblik de laatste hand gelegd aan een wetsontwerp dat in een gloednieuw reglementair en fiscaal kader voorziet voor vennootschappen die hun werknemers willen laten deelnemen in het kapitaal of de winst van de vennootschap.

De voorwaarden zijn, zoals gebruikelijk, streng en talrijk. Het participatieschema moet worden vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst. Het bedrag van de winst dat de vennootschap aan de participatie mag besteden, is beperkt tot 20% van de winst van het boekjaar (na belasting) én tot maximaal 10% van de totale brutoloonmassa. De participatie mag niet worden ingevoerd ter vervanging van bestaande voordelen. Enzovoort, enzovoort.

Fiscaal. Wat de fiscale kant van de zaak betreft, moet men een onderscheid maken op basis van de aard van het participatieschema. Het wetsontwerp voorziet in twee mogelijkheden: een participatie in het kapitaal, of in de winst.

Bij een participatie in het kapitaal zal de vennootschap een deel van haar winst besteden om haar werknemers aandelen te bezorgen in haar eigen kapitaal of in dat van vennootschappen van dezelfde groep.

Bij een participatie in de winst zal aan de werknemers een gedeelte van de vennootschapswinst in speciën worden uitbetaald.

In beide gevallen zal gelden dat de aldus bestemde winst in hoofde van de vennootschap niet aftrekbaar is (zoals dat ook het geval is bij dividenden). Dit wil zeggen dat de vennootschap de participatie moet betalen uit winst die vooraf de vennootschapsbelasting heeft ondergaan.

In hoofde van de werknemers zelf ziet het fiscale en parafiscale plaatje er als volgt uit. Bij een participatie in de winst zal een sociale solidariteitsbijdrage van 13,07% en een bevrijdende belasting van 25% verschuldigd zijn.

Bij een participatie in het kapitaal zal geen solidariteitsbijdrage verschuldigd zijn, en zal de bevrijdende belasting worden beperkt tot 15%. Het verschil in belastingdruk is eenvoudig verklaarbaar: de aandelen die de werknemers bij een participatie in het kapitaal verkrijgen, moeten minstens gedurende twee jaar onbeschikbaar blijven, terwijl een winstparticipatie onmiddellijk beschikbaar zal zijn.

Netto. In vergelijking met gewone bezoldigingen worden de werknemersparticipaties waarin het wetsontwerp voorziet, zeer matig belast. Als een vennootschap een bonus van 100 frank toekent aan een (zwaar belaste) werknemer, dan schiet daar op het einde van de rit (na socialezekerheidsbijdragen en personenbelasting) slechts iets meer dan een vierde van over. Bij een participatie in de winst of in het kapitaal (zoals die in het wetsontwerp wordt geregeld) is het nettovoordeel veel hoger. Hoeveel dat juist bedraagt, is afhankelijk van het tarief van de vennootschapsbelasting. Een vennootschap die aan het normale tarief is onderworpen, zal immers minder winst na belasting aan de werknemersparticipatie kunnen besteden dan een vennootschap die aan het verlaagd tarief van de vennootschapsbelasting is onderworpen.

Van 100 frank vennootschapswinst vóór belasting zal aldus bij een deelname in de winst – afhankelijk van het toegepaste tarief van de vennootschapsbelasting – ongeveer 39% tot 48% netto in handen van de werknemer kunnen overblijven. Bij een deelname in het kapitaal zal dat ongeveer 51% tot 60% kunnen zijn.

Klassiek. De belasting die aldus in hoofde van de werknemers is verschuldigd, zal geen gewone inkomstenbelasting zijn (zoals de personenbelasting), maar wel een speciale met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belasting.

Daarmee wil de regering onderstrepen dat de voordelen die bij de nieuwe wetgeving uit de werknemersparticipaties voortvloeien, een eigen specifiek karakter hebben. De voordelen hebben wel kenmerken gemeen met gewone bezoldigingen, maar zij mogen volgens de minister van Financiën niet zonder meer met een klassieke belastbare bezoldiging worden gelijkgesteld. Vandaar dat zij niet aan de bedrijfsvoorheffing annex personenbelasting worden onderworpen, maar wel aan een bijzondere belasting die buiten de sfeer van de beroepsmatige inkomsten ligt.

Clinch. Dat opent vanzelfsprekend perspectieven voor bedrijven die in het verleden winstparticipatieschema’s hebben doorgevoerd, en vandaag met de fiscus of de RSZ in de clinch liggen omdat zij de voordelen die uit deze schema’s voortvloeien misschien niet als beroepsmatig hebben beschouwd. Allicht vinden zij in de nieuwe regeling belangrijke argumenten om hun gelijk te bepleiten. Want als een winstparticipatie in de nieuwe regeling niet als een klassieke bezoldiging wordt aangemerkt, waarom zou ze dat dan wel zijn als ze voorheen – in vergelijkbare omstandigheden – werd doorgevoerd?

Een en ander leidt nog tot de volgende eigenaardige vaststelling. Als, zoals de minister van Financiën voorhoudt, de participatieschema’s bij de nieuwe regeling niet beantwoorden aan de klassieke notie van een belastbare bezoldiging, dan zou men eigenlijk moeten besluiten dat zij onder de bestaande wetgeving niet belastbaar zijn. En maakt de nieuwe regeling – met de invoering van de voormelde bijzondere belasting – eigenlijk iets belastbaar dat niet belastbaar is.

Met wat slechte wil zou men dus kunnen besluiten dat het niet gaat om een verlaging, maar wel om een verhoging van de belastingdruk.

De auteur is advocaat bij Dauginet & co. en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content