‘Werken goedkoper en aantrekkelijker maken blijft dé grote uitdaging’

Willen België en Vlaanderen hun arbeidsmarktdoelstellingen voor 2020 halen, dan is er nog wat werk aan de winkel. Trends pikte er enkele pijnpunten van het huidige arbeidsmarktbeleid uit en legde ze voor aan vier vrouwen die de arbeidsmarkt van nabij volgen.

Tegen 2020 moet Vlaanderen voor de groep van de 20- tot 64-jarigen een werkzaamheidsgraad van 76 procent halen, België een van 73,2 procent. Maar zonder ingrepen halen we die percentages niet. België kampt met structurele problemen op de arbeidsmarkt. Vooral de arbeidsmarktparticipatie van 55-plussers, van personen van niet-Europese origine en van laaggeschoolden is ondermaats. Door de crisis kwam daar nog de stijgende jongerenwerkloosheid bij. Hoe raakt de Belgische banenmarkt weer op de sporen? Trends vroeg het aan Open Vld-voorzitter Gwendolyn Rutten, minister van Werk Monica De Coninck (sp.a), Federgon RSS-voorzitter en managing partner van Mentorprise Marleen Smekens en Agoria- en ETAP-voorzitter Christ’l Joris.

Er moeten meer 55-plussers aan het werk. Dat vraagt harde maatregelen rond vervroegde uittreding, maar er is ook een softe of menselijke component. Is er voldoende aandacht voor gezondheid, persoonlijke ontwikkeling en werkbaar werk voor oudere medewerkers?

CHRIST’L JORIS. “Ik denk dat bedrijven daar nog meer kunnen doen, maar het bewustzijn groeit. Volledig geïntegreerde voorbeelden zie je zelden, maar een aantal ondernemingen munt wel op bepaalde punten uit. De overheid kan dat faciliteren en financieel bijdragen, maar er is vooral afstemming tussen ondernemingen nodig.”

MARLEEN SMEKENS. “Bedrijven moeten inderdaad zelf hun verantwoordelijkheid nemen. De overheid kan wel de taak op zich nemen om de algemene overtuiging te counteren dat 50-plussers een probleemgroep zijn, die een aparte behandeling – lees pampering – nodig heeft. De actieve 50-plusseris geen rariteit.”

GWENDOLYN RUTTEN. “Met een gemiddelde levensverwachting van dik in de 80 ben je als vijftiger nog jong. Er is een mentaliteitswijziging nodig, in combinatie met een andere visie op het loopbaaneinde en het kostenplaatje. In ons land is arbeid duur. Niet dat mensen te veel verdienen, integendeel. Wel is de kostprijs om iemand tewerk te stellen zeer hoog, en die stijgt naarmate iemand ouder wordt. Dat is onlogisch en zelfs contraproductief.”

JORIS. “De kosten zijn een belangrijke factor. Daarnaast heb je de sociale perceptie. 55-plussers die langer willen werken, tevreden zijn met een lager loon of hiërarchisch een stapje opzij willen zetten, worden door hun omgeving vaak vreemd bekeken. Kandideren ze voor een baan, dan heeft ook de werkgever zijn reserves. Regels die bedoeld zijn om de werknemer te beschermen, zoals het brugpensioen, werken soms averechts en werpen een nieuwe drempel op voor de onderneming. Bovendien opereren in België ook een aantal multinationals, waarvan het management zich cijfermatig tegenover het buitenlandse hoofdkwartier moet verantwoorden. Zij zitten ook vast in die systemen.”

Naast 55-plussers zijn er de laaggeschoolden, mensen zonder secundair- onderwijsdiploma . Zij maakten eind vorig jaar 47,7 procent van de Vlaamse werkzoekenden uit. Volgens de VDAB blijft de polarisatie tussen hoog- en laaggeschoolden dé achilleshiel van de Vlaamse arbeidsmarkt.

JORIS. “De uitstroom van laag gekwalificeerden heeft vooral te maken met het niet-afwerken van zaken, vaak door mensen die op een bepaald moment van de ene mislukking in de andere zijn beland. Het is heel belangrijk dat te voorkomen. Niet alle jongeren zitten graag tot hun achttiende op school. Voor hen moet je alternatieven bedenken, die werken en leren combineren. Dat kun je in de vorm van een stage, maar ook door hen tijdens het deeltijds leren wat bij te laten verdienen.

MONICA DE CONINCK. “Het Antwerpse Stuivenbergziekenhuis had vroeger een verpleegstersschool met een internaat. Die had erg veel succes, omdat er voor de leerlingen werd gezorgd én omdat ze deels voor de opleiding werden betaald. Die benadering vermijdt dat jongeren, soms onder druk van hun omgeving of van omstandigheden, kiezen voor korte opleidingen die sneller leiden naar een betaalde baan, terwijl ze makkelijk een hogere scholing aankunnen. Het zou ook een oplossing zijn voor de opleiding naar sommige knelpuntenberoepen.”

RUTTEN. “Als je schoolmoeheid wilt aanpakken door kennismaking met de arbeidsmarkt, hou je de beleidsdomeinen werk en onderwijs het beste in dezelfde portefeuille. Zet jongeren die schoolmoe zijn aan het werk, laat ze zelfs verdienen. Geef ze opnieuw goesting. Haal met andere woorden de muur tussen werken en leren weg.”

DE CONINCK. “Bij het Antwerpse OCMW polsten we naar wat mensen konden, waar ze van droomden, naar hun groeicapaciteit en hun bereidheid bij te leren en voor een baan te gaan. Op basis daarvan organiseerden we samen met bedrijven opleidingen en tewerkstellingstrajecten. Deelnemers werden om de zes maanden geëvalueerd – we hanteerden dus strengere criteria dan voor ons eigen personeel. Zo hebben we heel wat laaggeschoolden en nieuwkomers naar de arbeidsmarkt kunnen begeleiden. Binnen het OCMW stonden twee vragen centraal: is de cliënt behoeftig en werkwillig? Voor de rest was er voldoende ruimte om met lokale partners heel concrete doelstellingen af te spreken. Eigenlijk moet je strikt zijn in de doelen van het arbeidsmarktbeleid, en zo flexibel mogelijk in de instrumenten. Maar het is heel moeilijk die pragmatische aanpak naar een hoger niveau te tillen.”

België en Vlaanderen scoren ook slecht in tewerkstelling van allochtonen.

RUTTEN. “Er is nog te weinig diversiteit op onze arbeidsmarkt. Ook in mijn eigen partij en ons politiek personeel zien we er tot op zekere hoogte allemaal hetzelfde uit. Een migratieland als de Verenigde Staten kent een veel grotere verscheidenheid aan mensen, in alle soorten banen. In de steden lopen we al een stuk vooruit. Maar een groot deel van Vlaanderen is nog erg landelijk.”

DE CONINCK. “Dat klopt, in Antwerpen groeide de verscheidenheid in het straatbeeld en dat beïnvloedt je mentaliteit. Zodra mensen van allochtone origine meer dan een derde van je personeel uitmaken, is een cultuurverandering mogelijk. Serieuze werkgevers beseffen dat diversiteit de toekomstige werkelijkheid is. Daarom pleit ik ook voor meer diversiteit in het sociaal overleg. Dat biedt niet enkel meer invalshoeken op de invulling van arbeid, maar ook op processen en behoeften. Vandaag zijn ook geboren en getogen Antwerpenaars blij dat nieuwkomers zich als bakker en beenhouwer in de stad vestigen en zo tewerkstelling creëren. Bovendien gaan de komende jaren duizenden werknemers met pensioen en die moeten worden vervangen.”

SMEKENS. “Het argument dat werkgevers bevooroordeeld zijn, dekt niet langer het volledige probleem. Studies hebben aangetoond dat discriminatie zuiver op basis van afkomst de jongste jaren enorm is gedaald. Met Mentorprise selecteren we voor zowel de profit-, de social profit- als de publieke sector. De afgelopen jaren heb ik het aantal kandidaten van allochtone afkomst die doorstromen tot de shortlist, zien evolueren van 0 tot 50 procent. Maar die mensen beschikten wel over de vereiste competenties, over een goede talenkennis en de juiste attitude. Naast de actuele inspanningen van werkgevers en overheden voor gelijke kansen op de arbeidsmarkt, moeten bepaalde competenties al in een veel vroeger stadium kunnen worden gestimuleerd.”

JORIS. “De mensen die je selecteert, moeten ook aanvaard worden door de groep waarin ze functioneren. In een stedelijke context is dat een stuk vanzelfsprekender. Maar ETAP Lighting bijvoorbeeld is gevestigd in een witte buurt. Om dan mensen met niet-EU-achtergrond aan te trekken en goed op te vangen, moet je een specifieke strategie uittekenen. Dat vraagt een echte inspanning. Tegelijk beperkt het probleem van de allochtonen zich niet tot de ‘moeilijke’ groepen. Ook in diploma-erkenning zijn we volgens mij nog te beschermend en te weinig divers.”

RUTTEN. “Daar moeten we echt op inzetten, want het is een belangrijk onderdeel van economische migratie. Door diploma’s niet te erkennen, erkennen we de mensen niet in de banen waarvoor ze een opleiding genoten hebben en waar ze waarschijnlijk goed in zijn. Dat is niet alleen jammer voor hen, maar ook voor onze bedrijven en de maatschappij. Zeker als het om knelpuntberoepen gaat. Die mensen vallen nu te snel terug op de sociale voorzieningen, terwijl ze omzeggens morgen aan de slag zouden kunnen.”

SMEKENS. “De wil om te veranderen bestaat. Je ziet dat onder meer met opleidingen als ‘Nederlands op de werkvloer’ en alternatieve certificaten als de ervaringsbewijzen. Maar we creëren verschillende eilandjes, zonder een alomvattende strategie en daardoor blijft de impact vaak uit. Dat is een constante in het hele arbeidsmarktverhaal: er moet meer samenwerking zijn.”

Zijn de actoren op de arbeidsmarkt te weinig op elkaar afgestemd?

DE CONINCK. “Ingrepen als een staatshervorming maken het er niet makkelijker op. Terwijl instrumenten zoals opleiding, tewerkstellingskansen en bijbehorende subsidies almaar meer met elkaar verweven raken, trekken wij alles uit elkaar. De federale overheid zit bijvoorbeeld gewrongen tussen een almaar sterker wordende EU en de bevoegdheden van de regio’s.”

RUTTEN. “We werken nog te veel met oogkleppen. En er is te weinig mobiliteit. Voor sommigen is binnen België op zoek gaan naar een andere baan soms te veel gevraagd. Terwijl Brussel bijvoorbeeld veel werkloze jongeren heeft die in andere steden het tekort aan arbeidskrachten zouden kunnen invullen. De regering verhoogde het aantal kilometers voor een passende betrekking tot 65. Maar zelfs dat is weinig, als je ziet waar werknemers elders in de EU toe bereid zijn.”

DE CONINCK. “In dat geval moeten we op Europees niveau ook gemeenschappelijke controlesystemen uitbouwen. We moeten oppassen dat we bonafide bedrijven niet verliezen door de praktijken van landen waar het sociaal systeem minder ontwikkeld is.”

RUTTEN. “De grootste uitdaging is in heel Europa taboes te doorbreken en het corporatisme te laten varen. Discrepanties in pensioenen, werkloosheidsstelsels en sociale rechten zullen het Europees project opnieuw onder druk zetten. Institutioneel is Europa niet af: na de munt, de begrotingen en de economieën zal een sociaal Europa de volgende crisis zijn.”

JORIS. “We moeten proberen te behouden wat we hebben, maar zaken als de index en de automatische loonkoppeling vormen in een open economie een bedreiging voor banen op momenten van niet-groei.”

DE CONINCK. “Als je door te hoge kosten veel mensen uit de arbeidsmarkt duwt, heb je ook een veel grotere druk op je uitkeringen. Het zou beter zijn dat iedereen werkt en belastingen betaalt. Werk is bovendien een sterk integrerende factor voor armen, zieke mensen en vrouwen. Het is dus niet goed dat het zo zwaar wordt belast. Maar als je op loonkosten wilt besparen, moet je wel meer geld elders halen. Dan moeten we nadenken over fiscaliteit.”

RUTTEN. “Voor veel mensen is de indexering het enige wat ze vandaag en op middellange termijn extra zullen ontvangen. Schaf dat af en je ontneemt hun ook een stuk perspectief. Maar je kunt er niet omheen dat automatische loonstijgingen goed zijn voor wie werk heeft, maar slecht voor de economie en voor de creatie van nieuwe jobs. Voor mij is dit dus geen zwart-witdebat. Er bestaat nog een heel spectrum tussen afschaffen of niet. De grote uitdaging blijft ook na 2014 werken goedkoper en aantrekkelijker te maken.”

GOELE GEERAERT, FOTOGRAFIE THOMAS SWEERTVAEGHER

“De actieve 50-plusser is geen rariteit” Marleen Smekens

“Na de munt, de begrotingen en de economieën zal een sociaal Europa de volgende crisis zijn”

“Werk is een sterk integrerende factor voor armen, zieke mensen, vrouwen. Het is dus niet goed dat het zo zwaar wordt belast”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content