De Amerikanen zijn een optimistisch volk, maar dat blijkt niet uit de wijze waarop ze tegen de economie aankijken. Het vertrouwen bij de consumenten is zoek.
Het pessimisme is ook doorgedrongen in de voorspellingen van de economen. Elke maand polst The Economist een aantal economen om een prognose op te stellen waarover een consensus bestaat. In oktober 2010 was de consensus dat de economie in 2011 met slechts 2,4 procent zou groeien. Dat komt in grote lijnen neer op de mogelijke langetermijngroeivoet van de economie, waarbij net voldoende jobs gecreëerd worden om gelijke tred te houden met de toenemende bevolking.
Dat is te somber. De Amerikaanse economie zal de pessimisten verrassen. Ze groeit sneller dan 3 procent en de werkloosheid valt terug op 9 procent en waarschijnlijk minder.
En ook dat is nog ver verwijderd van de boom waaraan de Amerikanen zich terecht mogen verwachten. De kracht van het herstel staat typisch in verhouding tot de diepte van de recessie.
Dit keer hebben we geen typisch herstel. Sinds 2009 volgt de Amerikaanse economie het postcrisispad dat eerder al was ingeslagen door landen die uit een vergelijkbare financiële inzinking kwamen. Door het verstopte finan-ciële systeem konden lagere intresten hun toverkracht niet uitoefenen op de handel. Banken die krap bij kas zitten, verstrekken niet graag leningen en huishoudens die opgezadeld zitten met huizen die minder waard zijn dan de hypotheek, kunnen of willen niet lenen.
Er zijn nog andere factoren die het herstel tegenhouden. De Federal Reserve heeft haar belangrijkste beleidsinstrument, de kortetermijnintrest, al verlaagd tot in de praktijk nul. Ook bij veel van de belangrijke handelspartners van de VS zieltoogt de economie, zodat die geen alternatief vormen om de afgenomen vraag van de Amerikaanse consumenten op te slorpen.
Lichtjes aan de beterhand
Ondanks alles zet het herstel door. Langzaam luwt de tegenwind van consumenten die hun schulden afbouwen. Het proces is al halfweg. Tegen de zomer van 2010 was de spaarquote al opgelopen tot 6 procent van het inkomen. Intussen bereikte de schuldenlast van de gezinnen eind 2007 een piek van 135 procent van het beschikbare inkomen, maar tegen het midden van 2010 was ook dat teruggevallen op 123 procent. Economen bij Deutsche Bank rekenen voor dat als de spaarquote 6 procent blijft, de banken slechte leningen blijven afschrijven en het inkomen met ongeveer 4,5 procent per jaar toeneemt, die ratio tegen het einde van 2011 is gedaald tot 107 procent.
Als de afbouw van de schulden geleidelijk genoeg gebeurt, kunnen de huishoudens tegelijk meer sparen en meer besteden. Dat veronderstelt dat ze niet getroffen worden door één of andere inkomensschok, zoals een opflakkering van de werkloosheid, grote belastingverhogingen, of hogere intresten.
De beleidslui doen er alles aan om zulke risico’s te vermijden. De Fed heeft zich al diep in de quantitative easing (QE) gewaagd, waarbij obligaties ingekocht worden met vers geld.
De Fed heeft nu al voor 1,32 biljoen euro obligaties ingekocht, wat neerkomt op zowat 12 procent van het bbp en in 2011 zou ze daar nog eens 0,76 biljoen euro kunnen aan toevoegen. Dat houdt de langetermijnintresten beneden 3 procent en versast wat geld naar de aandelen, wat een riem onder het hart is voor de ondernemingen.
Jammer genoeg werkt het budgettaire beleid het herstel tegen. Begin 2011 komt de economie onder druk te staan omdat Obama’s stimuleringsmaatregelen aflopen en de staten en de lokale besturen de buikriem aanhalen.
Wat kan er nog allemaal fout gaan? De toenemende Amerikaanse wrevel over de muntpolitiek van China kan ontaarden in een handelsoorlog. Partijgebonden rancune kan elk belastinginitiatief verlammen. De individuele inkomens kunnen ook afvlakken in plaats van toe te nemen.
Goed en wel beschouwd waren zowel de inflatie als de loonstijgingen uitzonderlijk laag in 2010 en dat blijft waarschijnlijk in 2011. Als ze nog verder verglijden, misschien zelfs tot in deflatiegebied, moeten de consumenten nog meer beknibbelen op hun bestedingen. De ondernemingen zijn in dat geval ook minder geneigd om aan te werven en te investeren.
De auteur is redacteur Amerikaanse economie van The Economist.
GREG IP