Wat is woon-werkverkeer ?

Bij heel wat verplaatsingen is het moeilijk uit te maken of het al dan niet om woon-werkverkeer gaat. Een overzicht.

De lijst van populairste fiscale onderwerpen wordt ongetwijfeld nog steeds aangevoerd door de mogelijke aftrekbaarheid van autokosten. Dat komt omdat zowat iedereen met die kosten te maken heeft. Bovendien zijn deze uitgaven bij het merendeel van de belastingplichtigen zoniet de enige, dan toch de voornaamste kosten die zij fiscaal in rekening kunnen brengen.

Maar hoe simpel deze aftrekpost ook moge lijken, in werkelijkheid gaat het om een vrij ingewikkeld systeem. Men moet immers verschillende regeltjes combineren. Beroepsmatige autokosten zijn in principe slechts aftrekbaar tot 75 %. Maar zodra het gaat om autokosten van het woon-werkverkeer valt men terug op een aftrek van een vast bedrag van 6 frank per kilometer. Met dien verstande dat in de twee gevallen sommige kosten toch nog voor de volle 100 % aftrekbaar blijven.

De aftrek van deze kosten kan trouwens slechts ter sprake komen bij belastingplichtigen die hun werkelijke beroepsuitgaven in rekening brengen. Loon- en weddetrekkenden, bestuurders en werkende vennoten en beoefenaars van vrije beroepen zijn dat niet verplicht. Zij kunnen ook terugvallen op de aftrek van hun forfaitaire beroepskosten. Als zij hun werkelijke kosten niet bewijzen, of als hun bewezen kosten lager zijn dan het wettelijk forfait, dan treedt dit forfait automatisch in werking. Het wettelijk forfait wordt dan geacht alle beroepskosten te dekken, inbegrepen de verplaatsingskosten.

Scheidingslijn.

Terug naar de aftrek van de werkelijk gedane autokosten. Eén van de grote discussiepunten betreft de juiste scheidingslijn tussen enerzijds de autokosten van het woon-werkverkeer (6 frank per kilometer aftrekbaar), en anderzijds de andere beroepsverplaatsingen die men maakt (75 % van de autokosten aftrekbaar). De toepassing van de 75 %-beperking is in de meeste gevallen immers veel voordeliger dan het vaste bedrag van 6 frank per kilometer. Bijgevolg hebben de belastingplichtigen er doorgaans alle belang bij zo weinig mogelijk verplaatsingen als woon-werkverkeer te bestempelen, terwijl de fiscus keerzijde van de medaille er dan weer belang bij heeft zoveel mogelijk kilometers tot het woon-werkverkeer te rekenen.

Tegengestelde belangen dus, en vandaar ook eindeloze discussies. Zij het dat de betwistingen slechts een minderheid van belastingplichtigen betreffen. Meestal kan immers over de omvang van het woon-werkverkeer geen twijfel bestaan. Bij een bediende die zich braaf elke dag met de wagen naar kantoor begeeft, en die voor de rest van de dag zijn werkplaats niet verlaat, is er geen discussie mogelijk. Zijn beroepsverplaatsingen behoren integraal tot het woon-werkverkeer, en dat is perfect gelijk aan twee keer de afstand tussen de woning en het werk.

Werk-werk.

In de praktijk liggen de zaken evenwel niet altijd even gemakkelijk. Veronderstel bijvoorbeeld iemand die verschillende plaatsen van tewerkstelling heeft. Een leraar geeft les in school A, maar ook in school B. En hij verplaatst zich rechtstreeks van school A naar school B. Wat is dan het woon-werkverkeer ?

De administratie heeft van bij het begin gesteld dat er van woon-werkverkeer alleen sprake kan zijn als het gaat om beroepsverplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling. Niet voor de verplaatsingen tussen verschillende plaatsen van tewerkstelling. Voor onze leraar in het voorbeeld betekent dit dus dat de kilometers tussen zijn woonplaats en school A behoren tot het woon-werkverkeer ; dat de kilometers tussen school A en school B daar niet toe behoren ; en dat de verplaatsing vanuit school B terug naar huis daar wel toe behoort. Wie zich in zo’n situatie bevindt, zal dus een gecombineerde toepassing moeten maken van de twee systemen. Voor de kilometers die tot het woon-werkverkeer behoren, brengt hij 6 frank per kilometer in rekening ; en voor de overige kilometers de werkelijke autokosten, beperkt tot 75 %.

Vast.

Voorts kan er volgens de administratie slechts sprake zijn van woon-werkverkeer voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en een vaste plaats van tewerkstelling. Vraag is dan wat onder een vaste plaats van tewerkstelling moet worden verstaan ? Voor een handelsvertegenwoordiger die zich elke dag rechtstreeks van thuis uit naar zijn klanten begeeft, is de oplossing duidelijk. Die verplaatsingen behoren niet tot het woon-werkverkeer. Zijn klanten zijn immers geen vaste plaatsen van tewerkstelling.

Maar wat met een bouwvakker die zich met zijn wagen naar een werf begeeft ? Moet men aannemen dat bouwvakkers geen vaste plaats van tewerkstelling hebben ? De minister van Financiën heeft onlangs laten weten dat een bouwwerf naar zijn oordeel wel een vaste plaats van tewerkstelling is. En dat de autokosten om zich naar die werf te begeven, dus ook vallen onder de toepassing van het 6 frank/km-forfait.

Geneesheer.

Helemaal moeilijk wordt het wanneer men verschillende vaste plaatsen van tewerkstelling heeft, en men daarnaast ook nog een aantal andere beroepsverplaatsingen doet. Neem bijvoorbeeld een geneesheer die thuis een kabinet heeft waar hij studeert en waar hij ook patiënten ontvangt. Voorts is hij verbonden aan een ziekenhuis waar hij ook een kabinet ter beschikking heeft. Vraag is dan wat wel en wat niet tot het woon-werkverkeer behoort. Er kunnen zich immers tal van hypotheses voordoen. Het kan zijn dat onze geneesheer recht van de ontbijttafel naar het ziekenhuis vertrekt. Maar het kan ook zijn dat hij eerst een uurtje patiënten ontvangt in zijn kabinet dat aan de privé-woning verbonden is en dat hij van daaruit naar het ziekenhuis vertrekt. Het kan ook dat hij vanuit dat kabinet eerst nog een ommetje maakt langs een ander ziekenhuis (waaraan hij niet verbonden is) om daar een vergadering bij te wonen, vooraleer zich te begeven naar het ziekenhuis waaraan hij wel verbonden is.

Kortom, een wirwar van verplaatsingen, waarbij het zonder meer onmogelijk is om nog onbetwistbaar uit te maken wat wel of wat niet tot het woon-werkverkeer behoort. Vandaar allicht dat in de praktijk een aantal belastingcontroleurs de neiging vertoont om elke verplaatsing vanuit de woonplaats naar een daarbuiten gelegen vaste plaats van tewerkstelling als woon-werkverkeer te bestempelen, ook als men zou kunnen volhouden dat de verplaatsing eigenlijk gebeurt vanuit het kabinet of het kantoor dat in de woning ingericht is.

Hoe aantonen ?

Nog afgezien van deze interpretatieproblemen, rijst het niet geringe probleem van het bewijs. Hoe kan een beoefenaar van een vrij beroep exact bewijzen hoeveel kilometers van zijn totaal aantal verplaatsingen niet tot het woon-werkverkeer behoren ? In de praktijk zal een onomstotelijk bewijs veelal onmogelijk zijn. En zal men noodzakelijkerwijze moeten werken met vermoedens en met een grote dosis gezond verstand. Waarbij men dan alleen maar kan hopen dat ook de belastingcontroleur bereid is om de nodige souplesse aan de dag te leggen.

JAN VAN DYCK

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content