Waar ging Verhofstadt in de fout?

De regering is druk in de weer met Rosetta-plannen. Prima, maar haar structurele tewerkstellingsbeleid is een puinhoop. Eind 2002 zat 18,5% van de werkbekwame Belgen zonder job. Ook de productiveitstoename viel de voorbije twee jaar bijna volledig stil. Wat ging er fout?

Achttien mei komt nabij. Dan krijgt de regering- Verhofstadt haar eindrapport. Voor het vak economisch beleid zijn de twee belangrijkste onderdelen publieke financiën en werkloosheid. Wat betreft de begroting en de staatsschuld hebben we al meermaals de regering een tweede zit voorgeschreven. Ondanks een riante uitgangspositie en voortdurend dalende rentelasten kon minister van Begroting Johan Vande Lanotte ( SP.A) de begroting slechts in evenwicht houden door geschuifel met facturen en de verkoop van overheidsactiva. Het Zilverfonds is een geniale politieke vondst van de minister, maar stelt inhoudelijk niets voor. De regering kondigde bovendien bij haar aantreden aan dat ze de overheidsschuld tussen 1999 en 2002 zou afbouwen van 116,1% naar 101,4%. Maar we bleven steken op 106,1%.

803.000 redenen voor schaamte

Ook met de werkloosheidscijfers verbeurt de regering-Verhofstadt de kans om in eerste zit te slagen. De recente opstoot in de officiële cijfers is slechts het topje van de ijsberg. Door de statistische janboel die de jongste jaren – gewild of ongewild – totstandkwam rond de werkloosheidscijfers vergt het een hele oefening om inzicht in de materie te krijgen. Zowat alle landen sleutelden aan hun werkloosheidscijfers maar, zo hoor je binnen de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling ( Oeso) en de Europese Commissie, België behoorde zeker tot de meest creatieve landen. In haar jongste Economic Outlook geeft de Oeso aan dat de gestandaardiseerde werkloosheidsgraad in België eind 2002 op 6,9% van de beroepsbevolking uitkwam. Reken je daar de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen bij als een percentage van de beroepsbevolking zoals bepaald door diezelfde Oeso, dan bedraagt het werkloosheidscijfer voor ons land 9%.

De reële economische werkloosheid ligt echter veel hoger dan dat cijfer. Als we iedereen erbij rekenen die economisch gezien evengoed tot de categorie van de werklozen behoort als de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, dan schiet de werkloosheid omhoog naar 18,5% eind 2002. België mag zich dus schamen over 803.000 werklozen: uitkeringsgerechtigde volledig werklozen (389.000), oudere werklozen (167.000), bruggepensioneerden (107.000), andere werkzoekenden (123.000) en vrijgestelde werklozen (17.000).

Zowel de totale werkloosheid als de beperktere groep van de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen liep begin de jaren negentig sterk op (zie grafiek: Werkloosheid in België). Ze bereikten een piek in 1995, waarna een daling begon die vooral in de periode 1997-2000 zeer uitgesproken was. Toch zakte de totale werkloosheid nooit onder 17,5% van de beroepsbevolking. Het falende tewerkstellingsbeleid van de regering – en van haar voorganger – blijkt afdoende uit het feit dat België in de jaren 1997-2000 een gemiddelde reële economische groei van 3,4% kende. We moeten teruggaan naar de periode 1987-1990 om een zelfde groeigemiddelde te vinden. De verbetering in de tewerkstelling kan in hoge mate op het conto van de sterke conjunctuur worden geschreven.

We bengelen weer achteraan

Dat het structurele tewerkstellingsbeleid van Verhofstadt faalt, komt ook scherp naar voren uit een analyse van de zogenaamde participatiegraad. Dat is de mate waarin de bevolking op arbeidsrijpe leeftijd ook echt werkt. Alle beweringen van onze regering ten spijt, zakte de participatiegraad van ons land binnen het Europese peloton verder weg naar de achterste gelederen. Volgens Oeso-cijfers kwam België binnen de eurogroep van twaalf landen zowel in de periode 1981-1983 als in 1991-1993 op de zesde plaats. Voor beide periodes scoorden Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal en Spanje slechter dan wij. Hoe was de situatie eind 2002? Alleen Griekenland, Italië en Luxemburg bengelden nog achter ons. De participatiegraad verbeterde, maar het verschil met het gemiddelde van de eurolanden neemt toe.

Bovendien groeide de beroepsbevolking vooral de jongste jaren minder sterk aan in België dan in het geheel van de eurozone. In de periode 1991-2000 steeg de beroepsbevolking in België met gemiddeld 0,6% per jaar, dezelfde toename als in de jaren 2001-2002. In het eurogebied wipte de gemiddelde groeivoet in dezelfde twee periodes omhoog van 0,7% naar 0,9%. Een tragere aangroei van de beroepsbevolking betekent dat er verhoudingsgewijs minder jobs nodig zijn om dezelfde of een hogere participatiegraad te bereiken.

Omdat België een structureel zwakke participatiegraad heeft, moeten we gegevens over de rijkdom van ons land met de nodige nuance benaderen. De wereld ziet er namelijk totaal anders uit naargelang je het bruto binnenlands product (BBP) per gewerkt uur of per capita bekijkt. Het BBP per gewerkt uur in België zet ons op de tweede plaats in de wereld en we liggen 12% voor op de Amerikanen (zie tabel 1: Productiever maar armer dan de VS). In de rangschikking van het BBP per capita komen we echter pas op de tiende plaats en 24% achter de Amerikanen. De term workaholic mag dan uit de VS komen, er zijn veel meer Belgische dan Amerikaanse ‘werkverslaafden’.

Soep zonder water

De oorzaken van de ongunstige tewerkstellingspositie van ons land komen naar voren uit een analyse van de recente cijfers over de arbeidsproductiviteit in ons land. De Conference Board Europe berekende de evolutie van de arbeidsproductiviteit in de hele economie en komt tot de conclusie dat België in de periode 2001-2002 slechts een gemiddelde toename van 0,4% haalt. Daarmee haalt ons land maar de helft van de productiviteitstoename van de Europese Unie. In de periode 1995-2000 konden we nog het dubbele van het EU-gemiddelde voorleggen (zie tabel 2: Arbeidsproductiviteit in België en de EU). Uit de Oeso-gegevens over arbeidsproductiviteit in de privé-sector krijgen we hetzelfde beeld. In België nam in de periode 2001-2002 de arbeidsproductiviteit toe met 0,15%, terwijl het EU-gemiddelde steeg met 0,55%. Ook hier deed België het in 1995-2000 veel beter dan het EU-gemiddelde.

Terwijl de productiviteitsstijgingen dus nauwelijks ruimte lieten voor reële loonsverhogingen, gingen volgens de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven ( CBR) de loonkosten per uur in de privé-sector met 7% tot 8% omhoog in de periode 2001-2002. Met een inflatie van 4,5% in dezelfde periode betekent dit een reële loonstijging die de productiviteitstoename met 2% tot 3% overtrof. Elke degelijke cursus economie zal u vertellen dat bedrijven dan beginnen te sabelen in hun personeelsbestand. Natuurlijk moeten we goed voor ogen houden dat deze macro-economische gemiddelden grote verschillen tussen de individuele ondernemingen verbergen.

Wanneer Vlaams minister van Tewerkstelling Renaat Landuyt ( SP.A) stelt dat de recente stijging van de werkloosheid te wijten is aan de saneringen van bedrijven, zegt hij dat de wereld rond is omdat hij rond is. Het lijkt erop dat een bewindsman als Landuyt – en helaas staat hij lang niet alleen met zijn ‘diagnose’ – niet tot een zinvolle analyse van de oorzaken van de recente jobafbraak in België en Vlaanderen kan of wil komen. De relatie tussen loonkosten, productiviteit en tewerkstelling zegt niet alles over de tewerkstelling, maar een minister die een beleid voert zonder rekening te houden met die relatie is als een huismoeder die soep maakt zonder water te gebruiken. De recente verslechtering van de tewerkstelling in België toont in ieder geval weer aan dat ons zo vaak geroemde sociale overlegmodel misschien zekere voordelen heeft, maar op het vlak van de tewerkstelling tot desastreuze toestanden leidt.

Tekort aan gekwalificeerde krachten

Waar komt die slechte productiviteitsprestatie van de Belgische economie in de periode 2001-2002 vandaan? Twee elementen spelen een centrale rol. Ten eerste bestaat er een structurele anomalie op de Belgische arbeidsmarkt: een hoge werkloosheid (lage participatiegraad) gaat gepaard met een beperkt aantal inzetbare niet-werkenden. Anders uitgedrukt: ondernemingen kunnen de arbeidskrachten die ze zoeken vaak niet vinden. Bij een sterke toename van de economische groei zoals in de periode 1997-2000 ontstaat dan een nog nijpender tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten. Veel ondernemingen hebben dan geen andere keuze dan minder gekwalificeerde mensen (personen wier productiviteit niet in verhouding staat tot hun loonkosten) aan te werven. Bij een terugval van de groei leidt de aanwezigheid van deze mensen in het arbeidsproces tot lagere macro-economische cijfers inzake arbeidsproductiviteit. Wanneer de ondernemingen vervolgens beginnen te saneren, neemt de arbeidsproductiviteit weer toe, zij het op een zeer tewerkstellingsonvriendelijke manier.

Een tweede verklaring voor de minder gunstige evolutie van de Belgische productiviteit wordt aangegeven door de sectorale cijfers van de Conference Board Europe. België haalde in de periode 2001-2002 negatieve productiviteitscijfers in de financiële sector. Dat hoeft niet te verbazen: de Belgische banken zijn onder meer overbemand door het veel te uitgebreide kantorennet. Ook de groot- en kleinhandel had in die periode een negatieve productiviteit. Daar spelen allerhande overheidsreglementeringen een nefaste rol, zoals de beperkingen in openingstijden en de vestigingswetten. “België heeft duidelijk behoefte aan een intense liberalisering van zowel de arbeidsmarkt als enkele productmarkten,” zo besluit Bart Van Ark van de Conference Board Europe.

Maar excellenties in de regering-Verhofstadt vinden nieuwe Rosetta-plannen en investeringen in sociale economie veel grotere prioriteiten.

Johan Van Overtveldt [{ssquf}]

johan.van.overtveldt@trends.be

Meer details over de werkloosheidscijfers staan op onze website.

Binnen de EU ligt alleen de participatiegraad van Griekenland, Italië en Luxemburg nog achter ons.

De Belgische banken zijn onder meer overbemand door het veel te uitgebreide kantorennet.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content