Vrijhandel is bevrijdend

Daan Killemaes
Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

Nova, Forges de Clabecq,… het zijn de jongste voorbeelden van bedrijven die sneuvelden mede door het proces van een globaliserende economie. De wrevel stijgt. Het Westen gooit de problematiek van verschillende arbeidsstandaarden op de internationale onderhandelingstafel. De poten onder de stoel van de vrijhandel kraken. Men verwisselt echter vriend voor vijand.

Hoe kan je in ‘s hemelsnaam concurreren met landen die van minimumlonen nog nooit gehoord hebben ? Het lijkt een oneerlijke strijd. De hoge werkloosheid in het Westen en de daarmee samenhangende vernietiging van inkomen boekt men bijna reflexmatig op het passief van de “oneerlijke” internationale concurrentie. Daarnaast zou in ongebreidelde vrijhandel ook de verklaring te vinden zijn voor het toenemende verschil in verloning tussen geschoolde en ongeschoolde arbeidskrachten.

Dat groeiende gevoel van onbehagen blijkt in het rijke Westen ook een ethische reflex te ontlokken. Plots toont men zich erg bezorgd over de arbeidsomstandigheden in minder ontwikkelde landen. De westerse landen vonden het dan ook hoog tijd de wereldwijde standaardisering van arbeidsvoorwaarden aan te kaarten op het jongste overleg van de Wereld Handelsorganisatie ( World Trade Organisation, WTO) in Singapore. Een rechtvaardige eis of een goedkoop excuus voor protectionisme ? En is dit op langere termijn voor de ontwikkelingslanden en het Westen de aangewezen strategie ?

Balk in eigen oog

De empirie pleit de nu zo belaagde vrijhandel nochtans vrij van schuld. Professor Robert Lawrence van Harvard University onderzocht de impact van vrijhandel op de ontwikkeling van hetreële loon van arbeid en op de toenemende loonverschillen. Hij komt tot de conclusie dat het aandeel van arbeidsinkomen niet ondermijnd wordt door vrijhandel. Wat de loonverschillen betreft, berekende Lawrence dat in de VS de handelsstromen slechts 10 % verklaren van het toegenomen loonverschil tussen hooggeschoolde en laaggeschoolde arbeidskrachten. In de ontwikkelingslanden is trouwens precies dezelfde trend merkbaar.

Het zijn integendeel de binnenlandse economische ontwikkelingen aan de basis liggen. Haperende productiviteitsstijgingen de laatste 25 jaar remmen de groei en de reële verloning. Bovendien werd het netto-arbeidsinkomen vooral in Europa steeds verder afgeroomd terwijl de arbeidskosten voor de werkgever sterk de hoogte werden ingejaagd. Daarbij loopt de arbeidsmarkt in reglementen vast. De daaruit voortvloeiende werkloosheid en onzekerheid voeden de wrevel.

Ook de polarisatie van de arbeidsvergoedingen heeft andere oorzaken dan de vrijhandel. Lawrence schat het aandeel van internationale handel in dit proces op nauwelijks 20 procent. Veel ingrijpender is de evolutie naar een economie gebaseerd op technologie en informatie. Richard Layard van de gereputeerde London School of Economics verwoordt het zo : “De grootste uitdaging voor de moderne maatschappij is de gestage verschrompeling van de vraag naar laaggeschoolde arbeid, veroorzaakt door demeedogenloze opmars van technologische vooruitgang. Tenzij we het aanbod van deze arbeid in overeenstemming kunnen brengen met de vraag, betekent dit een verschrikkelijk vooruitzicht voor deze arbeidsgroep. Ofwel moeten ze relatief dalende lonen aanvaarden zoals in de VS ofwel belanden ze in de werkloosheid.” Het grote arsenaal minder geschoolden in het werklozenlegioen staaft deze thesis.

Filip Abraham, professor economie aan de KU-Leuven, vult aan : “De wijzigende arbeidsvraag is een eeuwenoud proces dat nu wel in een stroomversnelling is gekomen. Technologische knowhow bepaalt steeds meer de concurrentiële positie in de wereldeconomie. De routinetaken delokaliseren zo in ijltempo naar waar de kosten het laagst zijn. Europa kiest voor werkloosheid in plaats van zijn economie de nodige slagkracht te bezorgen.”

Europa lijkt zich steeds verder in te graven in een defensieve strategie, met protectionisme als een van de ingrediënten. Filip Abraham : “Het afhouden van de concurrentie aan de hand van arbeidsstandaarden kan je echter hoogstens op korte termijn volhouden. Europa gooit bovendien zijn ruiten in door ondoordacht de nieuwe concurrenten zijn palmares aan arbeidsrechten op te dringen. Het stelt zich daarbij nauwelijks de relevante vraag : welke normen zijn voor de ontwikkelingslanden en voor het Westen al dan niet wenselijk ?”

Ontwikkelende arbeidsnormen

Om die vraag te beantwoorden, maakt Filip Abraham eerst een onontbeerlijk onderscheid : “Belangrijk is wat je met arbeidsstandaarden bedoelt : enkel de basisrechten zoals verbod op kinderarbeid of vrijheid van vereniging die vastgelegd zijn in het charter van de Internationale Arbeidsorganisatie ( International Labour Organisation, ILO) ? Of ga je een stap verder door er ook minimumlonen of collectieve arbeidsovereenkomsten bij te betrekken ? Het is duidelijk dat de basisrechten overal gerespecteerd zouden moeten worden. Bovendien toont de geschiedenis aan dat uitbuiting van een grote groep mensen op lange termijn nefast is voor de ontwikkeling van een land. Daarnaast hebben studies (o.a. van de Oeso) aangetoond dat er geen negatieve correlatie bestaat tussen groei en arbeidsnormen. De andere reeks rechten opdringen, is een heel ander verhaal. Daar loop je het risico dat armere landen in nog grotere moeilijkheden geraken. Je moet die landen eerst de kans geven zich te ontwikkelen, daarna kan je beginnen discussiëren over doorgedreven arbeidsnormen die dan trouwens vanzelf opborrelen.”

Professor Alan Krueger van Princeton University treedt bij : “Wat voor zin heeft het bijvoorbeeld de schoolplicht tot 14 of 15 jaar op te dringen als het zowel de families die de kinderen naar school sturen als het onderwijs aan middelen ontbreekt om een veroorloofbare en nuttige investering te vormen ? In 1971 verhoogde Brazilië de schoolplicht van 11 naar 14 jaar. Desondanks bleef 85 % van de kinderen de schoolbanken vaarwel zeggen vóór hun veertiende.” Krueger staaft deze analyse op een originele manier. Hij onderzocht daarvoor het stemgedrag van Congresleden in de VS en kwam tot de volgende conclusie : “Congresleden die districten vertegenwoordigen die hoger op de socio-economische ladder staan, handelen alsof hun kiezers een sterkere voorkeur hebben om producten te vermijden die bijvoorbeeld met behulp van kinderarbeid gefabriceerd zijn, zelfs als dit betekent dat de kiezers hierdoor een hoger prijs voor deze producten moeten betalen.”

Hun stemgedrag kan dus verklaard worden door arbeidsstandaarden te benaderen als een normaal goed. Een goed is “normaal” als de vraag naar dat goed toeneemt naarmate het inkomen stijgt. Rijkere landen willen en kunnen het zich meer veroorloven om arbeidsrechten in het economisch leven te integreren dan armere landen. Het implementeren van arbeidsstandaarden brengt meerkosten met zich onder de vorm van hogere productiekosten, lagere lonen of een devaluerende munt. Het is een spijtige zaak dat zelfs kinderarbeid aan deze economische logica voldoet (zie ook Trends 19 december ’96). De grafiek hiernaast toont dit aan : hoe lager het inkomen, hoe meer een beroep wordt gedaan op kinderen om in de levensbehoeften te voorzien.

Dat welvarender maatschappijen zichzelf strengere arbeidsnormen opleggen wordt dezer dagen geïllustreerd door de sociale onrust in Zuid-Korea. De vakbonden eisen hogere arbeidsstandaarden terwijl de regering vreest dat dit de concurrentiepositie zal ondermijnen. Filip Abraham : “In dit geval kan het Westen de Zuid-Koreaanse regering onder druk zetten om op de eisen van de vakbonden in te gaan. Zuid-Korea heeft immers voldoende maturiteit om het spel eerlijk te spelen.”

Alternatieve strategieën

Als de roep om arbeidsrechten automatisch opborrelt naarmate het inkomen stijgt, is de aangewezen strategie het inkomen in de ontwikkelingslanden op te krikken in plaats van standaarden op te dringen die ze toch niet kunnen implementeren. De armere landen argumenteren dat de westerse landen zichzelf een aanleiding bekokstoven om tegenmaatregelen te nemen. Om de impasse te vermijden, moet er dan méér handel en tegelijk niet minder onderhandeld worden gedreven worden om de ontwikkelingslanden de nodige middelen te veschaffen zelf standaarden uit te bouwen. “Ook het Westen vaart wel bij een meer open houding,” zegt Filip Abraham, en hij haalt een stukje geschiedenis uit de kast. “Wat indien de VS na de Tweede Wereldoorlog hadden beslist handelsbarrières tegen Europa op te werpen omdat de lonen hier te laag waren ? Zowel voor Europa als voor de VS zou hier een enorm prijskaartje aan vastgehangen hebben.

Op analoge wijze ontzegt het Westen zich de voordelen van nieuwe markten bij ongegrond protectionisme. Daarbij komt dat het Westen veel minder dan vroeger in staat is zijn wensen door te drukken. China bijvoorbeeld laat zich de les niet spellen. De impact van tegenmaatregelen die de geviseerde landen kunnen nemen zoals het weigeren van markttoegang wordt hier danig onderschat.”

Het Westen heeft dan ook alle belang bij een opbouwende benadering indien het toch expliciet de fundamentele rechten van de werknemers wil beschermen. Alan Krueger : “Te ver doorgedreven arbeidsnormen hebben weinig impact indien het nodige economische draagvlak ontbreekt. Er zijn misschien efficiëntere wegen om die normen te verwezenlijken, zoals directe inkomenssteun aan arme kinderen, het toelaten van meer immigranten of het subsidiëren van werknemers in ontwikkelingslanden. Maar die opties zijn helaas nog niet aan de orde geweest.”

Filip Abraham voegt toe : “Ook de praktische haalbaarheid van wereldwijde standaarden wordt onderschat. Men gaat er impliciet van uit dat die “gemeten” kunnen worden. Maar er bestaat geen onafhankelijke instantie die zou kunnen afwegen welk land te weinig normen respecteert in verhouding tot zijn ontwikkeling. Zo schep je een klimaat waarin landen hoogstwaarschijnlijk hun voornaamste concurrenten van sociale dumping zullen gaan beschuldigen. Een positieve benadering omzeilt deze valkuilen : verplicht onze multinationals om ook in de ontwikkelingslanden hoge arbeidsnormen te respecteren of roep officiële sociale labels in het leven. De consument zal dan wel de “sociale” producten kopen, zeker ? Doet hij dat niet, dan moeten we besluiten dat het westerse hameren op arbeidsstandaarden hypocriet is.”

DAAN KILLEMAES

SOCIALE ONRUST IN ZUID-KOREA De vraag naar arbeidsstandaarden borrelt vanzelf op uit ontwikkelende samenlevingen. Niet waar, zeggen de vakbonden.

FILIP ABRAHAM (KU-LEUVEN) Studies tonen aan dat er geen negatieve relatie bestaat tussen groei en het inpassen van sociale rechten die in verhouding met het ontwikkelingsniveau staan.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content