Vragen staat vrij

Dertien juni is het vaderdag en dus zijn wensenlijstjes op hun plaats. Omdat die dag ook nog eens cruciale verkiezingen worden gehouden, mochten ondernemers hún wensen op tafel leggen bij politici. Méér en betere opleidingen, intensievere steun voor research en ontwikkeling, meer rechtszekerheid, minder bureaucratie, een duidelijkere staatsstructuur. En straks misschien nog een eitje bij het ontbijt.

Baart de moeder van alle verkiezingen een muis of staan we voor een politieke aardverschuiving? Politici hebben de jongste tijd in diverse debatten onderling de degens gekruist. Trends plaatste enkele politieke zwaargewichten tegenover vooraanstaande ondernemers aan een discussietafel. Herman Van Rompuy (CVP), Frank Vandenbroucke (SP), Rik Daems (VLD), Jef Tavernier (Agalev), Annemie Van de Casteele (VU-ID21) en Gerolf Annemans (Vlaams Blok) onmoetten er vier “Managers van het Jaar”: Karel Vynck (Union Minière en VEV), Luc De Bruycker (Groep Ter Beke) en Jo Lernhout en Paul Hauspie (Lernhout & Hauspie). Voor de goede orde: het debat had plaats vóór het dioxineschandaal zowel de politici als de bedrijfswereld in het gezicht spatte en België internationaal in een cordon sanitaire plaatste.

Uitgangspunt van het debat was: wat vinden de ondernemers niet – of in onvoldoende mate – terug in de partijprogramma’s om in de volgende regeerperiode tot een zinvol en efficiënt beleid te komen?

Karel Vynck: Mij vallen twee zaken op: ten eerste dat iedereen, op Agalev na misschien, het eens is over de noodzaak van economische groei. Diverse factoren spelen daarbij een doorslaggevende rol: de beschikbaarheid en kost van kapitaal en van arbeid, de intensiteit en kwaliteit van research en ontwikkeling, en onderwijs en opleiding. Vanuit de politieke wereld hoor ik die factoren wel eens vernoemen, maar er ontbreekt – zowel op federaal als op Vlaams niveau – een geïntegreerde visie inzake economische groei. Op het vlak van de lonnkosten blijven we met een ernstige handicap zitten, maar vooral onderzoek, onderwijs en opleiding worden hier stiefmoederlijk behandeld.

Ten tweede: er ontbreekt in de politieke programma’s een sense of urgency. Alles verandert alsmaar sneller. Er is een steeds toenemende nood aan flexibiliteit. Of zoals ik het iemand onlangs hoorde zeggen: aanpassen is zoals vrijen met een gorilla. Het is de gorilla die je zegt wanneer je moet stoppen.

Herman Van Rompuy: Geen sense of urgency, dat vind ik een te vaag verwijt. Neem nu de publieke financiën. De huidige regering heeft daar zo’n sense of urgency ontwikkeld dat we nu zelfs vóórliggen op ons saneringsschema. Ook op het vlak van het herstel van vertrouwen is een hele weg afgelegd. De bedrijfsinvesteringen zijn de jongste vier jaar met 25% toegenomen. Het consumentenvertrouwen situeert zich op zijn hoogste peil sinds zes à zeven jaar. Inzake economische groei benen we, op Nederland na, onze buurlanden bij. Wat het macro-economisch beleid betreft, is er dus wél een grote sense of urgency geweest.

Rik Daems: Ik volg Karel Vynck als hij spreekt over de loonkosten. De huidige regering heeft daar te weinig aan gedaan. Uit de naakte cijfers blijkt dat onze buurlanden grosso modo hun marktaandelen hebben kunnen behouden. België verloor de voorbije vijf jaar ongeveer 5 à 6% marktaandeel. Dit verlies vertegenwoordigt al gauw enkele honderden miljarden aan nationaal inkomen. Een kordate ingreep in de loonkosten had dit kunnen vermijden.

Opleidingen

Gebrek aan sense of urgence was één element in het betoog van Karel Vynck. Hij had het ook over het ontbreken van een geïntegreerde visie inzake economische groei, vooral inzake onderzoek, onderwijs en opleiding. Delen de andere managers deze visie?

Paul Hauspie: Zeker weten. Het Belgisch onderwijs- en opleidingssysteem schiet hopeloos tekort. Investeren betekent voor ons bedrijf vooral geld steken in onderzoek en ontwikkeling. Opgeleide mensen vormen onze basisgrondstof. Welnu, we vinden die gewoonweg niet en ik weet zeker dat het in andere sectoren niet anders is. Uit noodzaak hebben wij vorig jaar 150 miljoen gepompt in een eigen school. Daar krijgen 350 mensen dit jaar een opleiding en voor volgend jaar staan er 600 op de rol. Steun van de overheid krijgen we hiervoor niet, integendeel. Als je iets van de overheid wil bekomen, moet je een papierwinkel door waar je echt niet goed van wordt. Hadden we die weg gevolgd, dan had het twee à drie jaar geduurd voor we aan iets concreets toe waren. Dat is hallucinant.

Annemie Van de Casteele: Ik volg de heren Vynck en Hauspie als zij stellen dat de overheid te weinig doet om vorming, opleiding en bijscholing te stimuleren. Ik heb onlangs aan de minister van Sociale Zaken de vraag gesteld of het niet mogelijk was om voor de uren die de werkgever vrijmaakt om zijn werknemers een vorming te geven de sociale bijdragen te verminderen of zelfs volledig te laten vallen. Het antwoord was neen want, zo luidde het, de bedrijven moeten er zélf maar voor zorgen dat hun mensen de nodige opleiding krijgen. Ik vind dat een kortzichtige, contra-productieve benadering. Vandaar dat wij voorstellen om een fiscale aftrek in te voeren voor de opleidingsinspanningen die de ondernemingen leveren.

Paul Hauspie: Een goed idee, maar er moet méér dan dat komen. In Singapore krijgen wij vandaag drie dollar van de overheid voor elke dollar die wij investeren in onderwijs. Dat moet hier toch ook kunnen.

Frank Vandenbroucke: Ik wil hier toch enige nuance aanbrengen. Ik denk dat het de allereerste taak van de overheid is om haar eigen huishouding in orde te brengen. Zoals reeds aangestipt door Herman Van Rompuy is op dat vlak de jongste jaren een hele weg afgelegd. Die inspanning heeft enorm veel energie en beleidsaandacht opgeëist. Maar ik heb het gevoel dat we nu op een keerpunt staan. We beschikken opnieuw over de ruimte om aandacht én geld te besteden aan andere dingen. En dan volg ik het bedrijfsleven onmiddellijk als het stelt dat opleiding en scholing prioritair moeten zijn. Want vergeet niet dat we nog altijd niet doen wat een Europese richtlijn vraagt, met name voor de opleiding zorgen van twee werklozen op de tien. Ik ben het er ook volledig mee eens dat de overheid méér en betere instrumenten moet aanreiken om opleiding binnen de ondernemingen te stimuleren.

Karel Vynck: Ik ben verheugd dat allemaal te vernemen maar is de politiek bereid om alle facetten onder ogen te zien? Eén voorbeeld: de financiering van de universiteiten. Zolang die grotendeels gebaseerd is op het aantal studenten mag je het vergeten dat er op het vlak van samenwerking tussen universiteiten en bedrijfsleven structurele veranderingen ontstaan die tot een betere overdracht van kennis en kunde leiden. Die overdracht is nochtans dringend nodig om onze internationale concurrentiepositie te vrijwaren.

Jef Tavernier: Hier zitten we op een fundamenteel punt inzake onderwijs. Het kan toch niet de bedoeling zijn om het hele onderwijs te gaan organiseren in functie van de noden van het bedrijfsleven. De overheid dient er allereerst voor te zorgen dat jongeren een degelijke basisopleiding krijgen. Op het vlak van hogescholen en universiteiten liggen de kaarten anders en moet er inderdaad worden gestreefd naar een betere wisselwerking.

Onderzoek

Opleiding en bijscholing was één aspect van de opmerking, onderzoek en ontwikkeling een andere. Moet de overheid ook op dat vlak haar optreden grondig herzien?

Rik Daems: Zonder twijfel. Kijk naar het op de valreep ingediende innovatiedecreet van de Vlaamse regering. Zij voert haar financiële inspanning wel gestaag op, maar dat innovatiedecreet staat bol van de oude ziektes: gebrek aan termijnvisie, te logge structuren en een gebrek aan helderheid. Ik pleit al lang voor een nieuwe, soepele joint venture-aanpak tussen overheid en bedrijfsleven op het vlak van onderzoek en ontwikkeling.

Jo Lernhout: Ik ben blij dat te vernemen, want ik weet wel zeker dat het politieke milieu niet beseft wat er op het vlak van technologie in de pijplijn zit. U vindt wellicht dat het vandaag al snel gaat. Well, you ain’t seen nothing yet. Ik geef enkele voorbeelden. Inzake computertechnologie beschikken we straks over microcomputers die krachtiger zijn dan de mainframes van de jaren tachtig, maar even klein als een virus. Deze computers kunnen dus binnendringen in menselijke cellen, wat dan weer op het vlak van biotechnologie tot spectaculaire ontwikkelingen gaat leiden. Dit opent reële perspectieven op bijvoorbeeld het stopzetten van het verouderingsfenomeen. Heeft men er al eens bij stilgestaan wat er met onze sociale zekerheid gebeurt als we allemaal pakweg dertig jaar langer gaan leven? Het hele systeem spat als een zeepbel uit elkaar. Mijn stelling is dat de oplossing daarvoor precies in die technologische vooruitgang zit. De overheid kan de problemen van morgen slechts de baas als zij vandaag haar inspanningen inzake onderzoek en ontwikkeling drastisch opdrijft, bijvoorbeeld tot 5% van het nationaal produkt. Alleen zo zullen we er in slagen de bomen een beetje tot in de hemel te laten groeien.

Frank Vandenbroucke: “Ik sta vrij positief tegenover technologische vooruitgang omdat die er onder meer toe leidt dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor iedereen toenemen. Vroeger was het milieu waaruit men kwam bepalend voor de kansen die men zou krijgen in de maatschappij. Mede dankzij de technologie is die sociale inkapseling verminderd. Maar inzake de vergrijzingsproblematiek wil ik toch verwijzen naar een recente projectie van de KBC-studiedienst waaruit blijkt dat België zich daar macro-economisch gezien behoorlijk tegen gewapend heeft, beter dan Duitsland en zelfs Nederland.

Jo Lernhout: Dit soort projecties houdt onvoldoende rekening met de verdere toename van de gemiddelde levensverwachting. Toen Bismarck het huidige concept van sociale zekerheid uittekende, lag de levensverwachting op 37 jaar, nu is dat al 78. Die modellen klappen volledig in elkaar als je daar 90 of 100 jaar van maakt. De politiek is bang om die realiteit onder ogen te zien.

Herman Van Rompuy: Sorry, dit is unfair. Wij hebben een hele reeks maatregelen genomen in de pensioensfeer, die wel degelijk in het vlees snijden. Twee voorbeelden: de optrekking van de pensioenleeftijd tot 65 jaar voor vrouwen en de invoering van de gezondheidsindex, wat neerkomt op een de facto koopkrachtverlies. De pensioenhervorming is niet af, maar op kruissnelheid – tegen 2005-2006 – spreken we toch al over ingrepen die 60 miljard frank per jaar vertegenwoordigen. Ik beweer dus dat wij, op basis van de gegevens waarover we beschikken, wél een degelijke aanzet hebben gegeven om het huidige pensioenstelsel leefbaar te houden.

Jo Lernhout: U voert een defensieve politiek waarmede u eigenlijk altijd achter de feiten zult aanhollen. U tracht een alsmaar kleinere taart zo goed mogelijk te verdelen. Ik zeg: doorbreek die neerwaartse spiraal door zwaar te investeren in nieuwe technologie.

Annemie Van de Casteele: “Ik heb sterke twijfels over het rooskleurig verhaal van Herman Van Rompuy. Inzake de enorme problematiek van de overheidspensioenen is er gewoon niets gebeurd. En de gelijkschakeling van de pensioenleeftijd voor vrouwen is er enkel gekomen onder Europese druk. Voorts raakte de regering nauwelijks aan de huidige pensioenen. Zoals met de kinderbijslagen heeft ze de factuur doorgeschoven naar de toekomstige generaties.

Rik Daems: Kijk, je kunt niet ontkennen dat de huidige regering een aantal maatregelen heeft genomen om de publieke financiën opnieuw gezond te maken. Maar er blijven nog risicofactoren. De verdere veroudering van de bevolking is er daar zeker één van. Een andere is de mogelijkheid dat je in de nabije toekomst een omslag in de rente-evolutie krijgt. We kunnen ons daar alleen maar tegen wapenen door de activiteitsgraad van de bevolking sterk te verhogen. En dát kan dan weer alleen maar door een drastische verlaging van de lasten op arbeid en andere maatregelen, zoals de aanpak van de werkloosheidsvallen, de afschaffing van de crisisbelasting en de herindexering van de belastingschalen.

En ik wil het bedrijfsleven er graag even op wijzen dat er aan heel die technologische vooruitgang toch ook, en misschien steeds méér, een ethisch aspect zit. Het bedrijfsleven moet aanvaarden dat politieke mandatarissen hierin, vanuit de zorg voor het algemeen belang, een eigen taak en rol hebben.

Behoorlijk bestuur

Opleiding, scholing en onderzoek zijn voor het bedrijfsleven duidelijk erg belangrijke elementen voor het toekomstige regeringsbeleid. Maar er ondernemers hebbennog andere bekommernissen.

Luc De Bruycker: Inzake de bedrijfswereld heeft vandaag iedereen de mond vol over corporate governance. Ik vind dat een positieve ontwikkeling en ik merk binnen de ondernemingswereld een ernstig verlangen om op dat vlak nog verder te gaan. Maar waarom kunnen we geen soortgelijke dynamiek op gang brengen binnen de overheid? Ik denk dat er een grote nood is aan meer transparantie en meer efficiëntie bij de overheid. Op dit punt schieten de partijprogramma’s toch zwaar tekort.

Gerolf Annemans: We moeten inderdaad een betere staat krijgen, maar daar moet je vooral de juiste structuur voor hebben en die is voor ons niet de Belgische maar de Vlaamse. Ondanks het Europese feit en ondanks de snelle verdere mondializering van de economie, zou het bedrijfsleven objectief gezien een bondgenoot in dit pleidooi moeten zijn. Er worden binnen de Belgische structuur immers nog te veel beslissingen op het verkeerde niveau genomen. Het is duidelijk dat er over verlaging van de loonlasten in Vlaanderen een vrij grote consensus bestaat, maar de zaak wordt geblokkeerd in Luik en Charleroi. Wij, politici moeten ons wellicht bijscholen op het vlak van de technologische evolutie, maar het zou niet slecht zijn als het bedrijfsleven zich politiek wat zou bijscholen.

Jef Tavernier: Ik betwijfel ten zeerste of een verdere versnippering van de staatsstructuur het juiste antwoord is. Neem het voorbeeld van de grensarbeid. Dat levert vandaag serieuze discussies op met de buurlanden. Verdere opslitsingen gaan die problemen nog vermenigvuldigen.

Frank Vandenbroucke: Een betere staat veronderstelt meer terughoudendheid vanwege de politici en vooral van de parlementairen. De spelregels voortdurend een klein beetje willen verbeteren, leidt er toe dat het geheel van het spel onmogelijk wordt. Er moet meer continuïteit komen. Daarom verschillen wij ook van mening met de VLD inzake de loonlastenverlaging. Wij zeggen: laat het ons bij die fameuze 108 miljard houden, want dat kunnen we handhaven in de tijd. Bij veel grotere ingrepen creëer je opnieuw onzekerheid over de continuïteit. Ter bevordering van de rechtszekerheid ben ik bijvoorbeeld ook voorstander van een doorgedreven gebruik van de zogenaamde ruling in de vennootschapsbelasting.

Rik Daems: Er is nog enorm veel te doen inzake de efficiëntie van de overheid. Eén voorbeeld: het is perfect mogelijk om het gros van alle informatie tussen overheid en bedrijven via Internet te laten lopen. En je helpt ook nog eens het milieu, want de papierberg zal drastisch inkrimpen. Het VBO heeft uitgerekend dat het de ondernemingen 200 miljard kost om aan alle administratieve verplichtingen te voldoen. Het lijkt mij perfect realistisch dat de helft daarvan kan worden bespaard en dus op een veel zinvollere wijze kan worden besteed worden.

Herman Van Rompuy: Ik heb sterk de indruk dat men er hier van uitgaat dat er de voorbije tien jaar niets is veranderd bij de overheid. Dat klopt niet. Wij hebben voor 280 miljard frank geprivatiseerd. De openbare financiële sector bestaat eigenlijk niet meer in België. Belgacom en Sabena ondergingen een ware metamorfose. Er zijn in heel het overheidsapparaat enorme efficiëntie-surplussen geboekt. Hetzelfde geldt inzake de rechtszekerheid. In de vennootschapsbelasting werd de jongste zes jaar praktisch niks veranderd. Ik moet wel toegeven dat op het niveau van de Vlaamse regering men niet op alle beleidsvlakken evenzeer begaan is met de rechtszekerheid.

Luc De Bruycker: Ik wil niet ontkennen dat deze regering enkele flinke prestaties heeft geleverd. Maar meneer Van Rompuy stelt het wel wat simplistisch voor. Een tegenvoorbeeldje: als ondervoorzitter van Export Vlaanderen zie ik dat dit piepkleine landje drie, ja zelfs vier exportdiensten heeft die elk hun eigen informatiesysteem opbouwen. Bovendien zijn die systemen onderling incompatibel. Dit is toch je reinste verspilling.

Annemie Van de Casteele: Ik denk dat meneer Van Rompuy zich grondig vergist als hij stelt dat er meer rechtszekerheid gekomen is. Neem het hele circus rond de Maribel-operatie. Of de waterval aan wijzigingen in ons sociaal zekerheidssysteem. Het gebrek aan continuïteit in het overheidsbeleid is volgens mij te wijten aan het feit dat onze administraties nog altijd veel te weinig beleidsvoorbereidend werk kunnen verrichten. Dit brengt ons op de problematiek van de te grote en te machtige ministeriële kabinetten.

Gerolf Annemans: “Ik wil reageren op de tackle van de heer Van Rompuy in de richting van de Vlaamse regering. We weten natuurlijk allemaal dat hij zinspeelt op het beleid van Steve Stevaert. Tegelijk geeft hij met de vennootschapsbelasting natuurlijk een heel slecht voorbeeld. Op dit vlak heeft de Vlaamse regering getracht om op een creatieve manier de investeringen en de expansie van de ondernemingen te ondersteunen. Dat is niet gelukt omdat onze Franstalige tegenvoeters dat op federaal vlak allemaal blokkeerden.

Het thema van de winstdeelname voor werknemers duikt in verschillende politieke programma’s op. Blijft de ondernemingswereld hier vragende partij?

Luc De Bruycker: Zeer zeker. Maar voor mij vormt werknemersparticipatie geen element van fiscale optimalisatie, wel een instrument om de lange termijn-betrokkenheid van de werknemer te verzekeren. En het systeem moet uitdrukkelijk positieve discriminatie toelaten, het mag niet egalizerend werken.

Karel Vynck: “Ik hoed mij ook voor de visie die in bepaalde kringen op het concept winstdeelname wordt ontwikkeld. Het systeem zou ethisch en sociaal problematisch zijn, omdat je uit de boot valt als je de pech hebt in een verlieslatende onderneming te werken. Dus, zo wordt geargumenteerd, is het beter om winstparticipatie te organiseren op het niveau van de sectoren via een gemeenschappelijk fonds. Sorry, maar als het zo wordt georganiseerd, doen de ondernemingen gegarandeerd niet mee.

Frank Vandenbroucke: Ik vind het van wezenlijk belang dat iedereen kan meespelen: directie, kader en gewone arbeider en bediende.

Karel Vynck, Luc De Bruycker en Paul Hauspie: Geen probleem, maar wel altijd op het niveau van de individuele onderneming.

Merkwaardig: het debat is al een hele tijd aan de gang en nog altijd zijn de vierdagenweek en de dertigurenweek, toch hoog op het verlanglijstje van SP en Agalev, niet opgedoken. Is dit misschien geen gevoelig thema meer voor de ondernemers?

Luc De Bruycker: Integendeel, ik vind dit in de huidige sociaal-economische context gevaarlijke ideeën. Wat in ieder geval tot elke prijs moet worden vermeden, is dat er opnieuw een verzwaring van de totale loonlasten zou optreden.

Frank Vandenbroucke: De basisidee van de vierdagenweek is dat je mensen individueel de kans geeft om 1/5de loopbaanonderbrekening te nemen en dit zonder vervangingsplicht voor de bedrijven. Tevens is er, nogal evident, een evenredige vermindering van het bruto-loon.

Ons voorstel is gegroeid uit de sociale kenmerken van de nieuwe economie. In steeds meer gezinnen werken man en vrouw. Dat geeft vaak problemen voor de opvoeding van de kinderen. Veel mensen, vooral vrouwen dan, haken daarom af en dat is maatschappelijk gezien niet goed. De formule zoals wij die voorstellen kan die uittreding terugschroeven.

Paul Hauspie: Twee opmerkingen. Eén: beseft u goed wat dit betekent voor organisaties die voor honderden of zelfs duizenden mensen aan personeelsbeleid moeten doen? Twee: u stelt het voor als een recht. Ontstaat dan ook het recht, voor mensen die dat willen, om zes of zeven dagen per eweek te werken?

Frank Vandenbroucke: Je moet verschillende soorten flexibiliteiten naast elkaar hebben en daar een sociaal compromis over afsluiten.

Luc De Bruycker: Voorziet u voor de werkgever het recht om een aanvraag tot vierdagenweek te weigeren?

Frank Vandenbroucke: Zover zijn we nog niet in de uitwerking van de idee maar mij lijkt het evident dat er een omschrijving moet komen van wat de redelijke uitoefening van dat recht precies inhoudt.

Jef Tavernier: Ons voorstel om tot een dertigurenweek te komen is perfect combineerbaar met de idee van een vierdagenweek. Concreet binden wij de overschakeling op de dertigurenweek aan een vermindering van de patronale bijdragen met 20%. Zo blijft de totale loonkost voor de ondernemingen ongewijzigd. De arbeidsduurvermindering gebeurt op vrijwillige basis maar is wel een recht voor de werknemer. Dit mechanisme kan volgens onze berekeningen méér dan honderdduizend arbeidsplaatsen opleveren.

Karel Vynck: Drie bedenkingen hierbij. Ten eerste: werktijdverkorting kan alleen zinvol worden bekeken op bedrijfsvlak. Breder kan je daarmee niet gaan. Ten tweede: de internationale concurrentie dwingt er ons steeds meer toe om productiviteitsverbeteringen om te zetten in prijsaanpassingen van het eindproduct. Dit vernauwt de marge die overblijft voor loonsverhogingen en/of arbeidsduurverkorting. En tenslotte: de Vlaming kennende, wat denkt u dat hij of zij met de vrijkomende tijd gaat doen?

Jef Tavernier: We geloven dat er nogal wat mensen zijn die het wat kalmer aan willen doen, om tot een betere kwaliteit van het leven te komen. Maar ik moet toegeven dat wij misschien een wat al te idealistisch mensbeeld koesteren en er al te snel vanuit gaan dat wie meer vrije tijd krijgt creatief zal bezig zijn en niet gaat bijklussen of in het zwarte circuit verdwijnt.

JOHAN VAN OVERTVELDT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content