“Vlaanderen kan fiscale druk met 600 miljoen euro verminderen”

Innovatie is meer gebaat met minder belastingen dan met subsidies. Vlaanderen kan de personenbelasting met bijkomend 600 miljoen euro verlagen. Voor Vlaams minister van Economie Patricia Ceysens (Open VLD) is het een uitgemaakte zaak: dit wordt de te volgen weg.

De commissie Economie van het Vlaams Parlement buigt zich vandaag voor de eerste keer over het rapport-Soete (zie kader: Vereenvoudigen, internationaliseren, kmo’s stimuleren). Patricia Ceysens zet meteen de toon voor de discussie en professor Luc Soete (Merit) is daar blij mee. Zijn ervaring leert dat er pas echt schot in de zaak komt als een minister zich een rapport toe-eigent. “Na de code-Lippens en de code-Buysse kunnen we het voortaan ook hebben over de code-Soete”, grapt Ceysens. De professor laat het zich welgevallen en glimlacht.

Het rapport dat hij met een groep experten schreef – de ondervoorzitters waren professor André Oosterlinck (KULeuven) en ondernemer Peter Op de Beeck (ex-CEO Real Software) – benadrukt dat de Vlaamse instrumenten om innovatie te promoten veel te complex zijn, dat Vlaanderen buiten de eigen grenzen moet kijken en dat kmo’s veel meer aan bod dienen te komen in het innovatiebeleid.

Luc Soete: “Die complexiteit is historisch gegroeid en begrijpelijk. Ze vloeit voort uit de succesvolle ontvoogding van Vlaanderen. We zagen eenzelfde evolutie in Finland, dat los was gekomen van het Sovjetblok. In Nederland is er heel wat bewondering voor wat Vlaanderen realiseerde – ik denk bijvoorbeeld aan het IWT ( nvdr – Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen). Binnenkort bespreek ik trouwens het rapport met het Nederlandse ministerie voor Economische Zaken.”

“Wie in Vlaanderen wil innoveren, moet een subsidioloog in dienst nemen. Niemand kent alle beleidskanalen voor innovatie. Zelfs de bestaande agentschappen niet. Bovendien heb je ook het Europese innovatiebeleid. De openbare kennisinstellingen maken er gebruik van, maar de bedrijven lopen verloren in dat Europese netwerk”, beklemtoont Soete.

“En dus moeten de instrumenten om te innoveren, te ondernemen en te internationaliseren, worden vereenvoudigd”, concludeert Ceysens. Zij stelde bij het bedrijfsleven een subsidiemoeheid vast. “Er is geen uitdaging te bedenken of we hebben er een programma voor. Ondernemers moeten als het ware een naald zoeken in een hooiberg. Ze geraken er niet uit en besluiten dan maar dat het sop de kool niet waard is.”

Integreren en afschaffen

De minister is helemaal niet van plan om iets nieuws te creëren. “We gaan net het tegengestelde doen: de instrumenten waarover ik beschik, integreren en afschaffen. Daar zal politieke moed voor nodig zijn, want het zal heel wat weerstand oproepen. Vlaanderen is klein en iedereen is heel bereikbaar. Je raakt altijd wel iemand.” Ceysens geeft niet aan wat het precies wordt, maar ze wil er vaart achter zetten. Ze kreeg drie maanden geleden de ministerportefeuille in handen nadat haar voorgangster, Fientje Moerman, moest opstappen wegens gesjoemel op haar kabinet. “2008 is het jaar waarin we moeten handelen, want in juni 2009 zijn er verkiezingen.”

De creatie van één loket waar de ondernemingen voor al hun innovatievragen terecht kunnen en waarbij de overheid zelf in haar doolhof zoekt en de dossiers oplost, beschouwt de politica niet als de oplossing. “Dit geeft nog altijd geen rechtszekerheid”, zegt ze. “We hebben al eenvoudige webapplicaties waardoor het voor bedrijven gemakkelijk is om zich in te schrijven. Zo waren er 800 bedrijven die expansiesteun vroegen en 250 kregen een positief antwoord. Er zijn parameters, maar het blijft een loterij, die velen frustreert. Bovendien duurt het in dat systeem maanden voor een bedrijfsleider weet waar hij aan toe is.”

Ceysens verwacht veel meer heil van de keuze om niet langer met subsidies te werken en innoveren te promoten via de fiscaliteit. Ze voegt er een flankerend economisch beleid aan toe dat voor de nodige infrastructuur zorgt, en bedrijventerreinen en risicokapitaal aanreikt. Dat laatste doet ze door als Vlaams Gewest borg te staan voor leningen, waardoor de leningslast voor ondernemingen vermindert.

Probleem is dat de vennootschapsbelasting een federale materie is. “Een Vlaamse vennootschapsbelasting is het sluitstuk van een goed Vlaams innovatiebeleid. Ze is onderwerp van discussie in de communautaire onderhandelingen en ik kijk reikhalzend uit naar wat er uit de bus komt. Ondertussen kunnen we toch veel doen. Vlaanderen is de kampioen van: ‘geef ons meer’, maar we putten de middelen die we hebben veel te weinig uit. We mogen 6,75 % afcentiemen geven op de personenbelasting; dat is goed voor een bedrag van 1,2 miljard euro. We zitten slechts aan de helft. Dus moeten we daar in de eerste plaats naar kijken. Wat houdt ons tegen? Subsidies werken marktverstorend en zijn discriminerend. Het lineaire karakter van een belastingverlaging brengt rechtszekerheid mee en werkt ook voor de kmo’s. Denk maar aan de notionele intrestaftrek.”

Politica versus academicus

Fiscaliteit versus subsidies, het is een punt waar beleidsvrouw Ceysens en academicus Soete niet op dezelfde golflengte zitten en er ontspint zich tijdens het gesprek een interessante discussie. Luc Soete kiest voor fiscaliteit én subsidies: “Ze zijn complementair en geven een ideale mix. Neem bijvoorbeeld starters: ze werken met geleend geld en maken nog geen winst. Zij zijn gebaat met subsidies en later kan worden overgeschakeld op fiscaliteit. Als je louter via de belastingen werkt, spreid je meer en krijgen de bedrijven elk minder. De mix geeft het beste resultaat bij innovatie. Overigens, er leeft eenzelfde interesse bij de Franstaligen. Daar zou tijdens de communautaire onderhandelingen vrij snel een akkoord over te bereiken zijn.”

De politica heeft er niet echt oren naar: “Subsidies moeten dan in elk geval totaal subsidiair zijn. Het is moeilijk als overheid om een selectie te doen. Wie zijn wij om te kiezen? De markt corrigeert zichzelf als hij zich vergist, maar het is de gemeenschap die betaalt als de overheid het niet bij het rechte eind heeft. Ik ben dus uiterst voorzichtig.”

Soete antwoordt dat je als klein land niet alles kunt doen en dat dit een rol speelt in een beleid dat kennis en innovatie wil stimuleren. Hij neemt onze noorderburen als voorbeeld. “Nederland heeft sleutelgebieden zoals dat rond water. Een cluster waar heel wat kennis verspreid zit bij de baggeraars, de waterzuiveringsbedrijven, de honderden kleine ingenieursbureaus, de bouwers van grote zeiljachten, enzovoort.” Zulke clusters louter via de fiscaliteit versterken, is volgens de professor minder efficiënt omdat algauw op macro-economische limieten wordt gebotst.

De minister repliceert dat er bij ons een aanzet tot zo’n sleutelbeleid bestaat. Ze verwijst naar de Vlaamse competentiepolen: Flanders Drive, Megatronics, Food, enzovoort, en naar de Vlaamse strategische onderzoekscentra zoals Imec voor de nanotechnologie of het Vlaams Instituut voor Technologisch Onderzoek (Vito).

Politica en professor vinden elkaar in het idee dat de private sector een euro op tafel moet leggen voor elke euro die de overheid betaalt. “Daarmee is mijn marktgevoel bevredigd”, zegt Ceysens. En Soete benadrukt dat in Nederland de private sector ook over de brug moet komen. Hij vindt overigens dat Vlaanderen meer aandacht moet hebben voor de dynamiek in zijn culturele sector. “De Vlaamse specialisatie in de evenementenwereld is internationaal uniek. Dat zou een van de sleutelgebieden kunnen zijn”, aldus Soete.

Ceysens denkt eerder aan de gezondheidssector: “Daar zijn we erg goed in en we kunnen er een positie mee verwerven op de internationale markt. Het Leuvense universitair ziekenhuis Gasthuisberg is een soort ‘Imec-bis’. We moeten de kennis en kunde die in onze gezondheidszorg aanwezig zijn, valoriseren. Ik krijg vanuit die hoek nooit een innovatiedossier omdat de sector buiten de marktlogica staat.”

“De gemeenschap heeft veel in de gezondheidszorg geïnvesteerd. Het gaat er niet om de zorg te commercialiseren, wel de knowhow. Vlaanderen moet dat taboe laten varen. We mogen niet wachten tot er commerciële druk vanuit het buitenland op ons afkomt. Wie beweert dat de gezondheidssector geen economische sector is, heeft het verkeerd voor. Dat is zeer zeker wel het geval.”

Vliegend tapijt

De minister volgt volmondig de aanbeveling uit het rapport dat het beleid meer moet doen om de innovatie in de kmo’s te stimuleren. Eenvoud, transparantie, fiscaliteit en flankerend beleid, zo luidt Ceysens’ geloofsbelijdenis om dat te realiseren. Ze vertrekt van de vaststelling dat de huidige mentaliteit in ondernemend Vlaanderen te veel gericht is op het behouden van wat er al is. De bewindsvrouw beseft dat niet alle ondernemingen aan innovatie in hightech toe zijn. Zo kreeg ze ooit van een textielproducent te horen: “Moet mijn tapijt misschien kunnen vliegen?” Maar ze wil af van conservatisme en illustreert haar visie met het beeld van een draaideur: “Ondernemingen komen en gaan, zoals de zon opkomt en ondergaat. Dat heet de ‘creatieve destructie’ in de economie. De deur moet blijven draaien, want als ze stilstaat, stikt wie binnenin zit. Veranderen moet een constante worden, een tweede natuur, en niet alleen omdat het moet.”

“De houding: we houden wat we hebben, kan ons zuur opbreken. Zo blijven redeneren, staat gelijk met gokken en wie gokt moet goed beseffen dat hij kan verliezen. Want wij maken niet uit wat we zullen behouden. De internationale context speelt hier een bijzonder grote rol.”

Luc Soete geeft Argentinië als voorbeeld van hoe een land achteruit kan boeren omdat zijn inwoners te zelfgenoegzaam waren. Hij stipt aan dat in heel Europa het debat woedt rond de dynamische samenleving – zowel in rechtse als linkse kringen – en hij verwijst naar voormalig Brits premier Tony Blair, die een veranderingsproces op gang bracht en daarbij af te rekenen had met verstarde partijgenoten. De professor geeft aan dat de vergrijzing van de bevolking een belangrijke factor is in het gebrek aan vernieuwingsdrang. Oudere mensen houden meer vast aan wat bestaat.

Voorts vindt hij het Vlaamse innovatiebeleid te defensief en te provincialistisch – alweer historisch te verklaren door de Vlaamse economische ontvoogding. “Er moet een omslag in het denken komen. Vlaanderen mag niet langer op zichzelf gefocust zijn”, aldus Soete.

Ceysens gaat akkoord. Ze leerde uit de jongste handelsmissie, naar Bahrein en Qatar, dat kmo’s perfect naar verre gebieden kunnen exporteren. Ze wijst erop dat Flanders Investment & Trade steeds meer kmo’s bereikt, maar benadrukt dat de Vlaamse ondernemingen meestal naar landen in de onmiddellijke omgeving blijven uitvoeren. “Vlaanderen neemt 81 % van de Belgische uitvoer voor zijn rekening, maar slechts 6 % van dat bedrag gaat naar de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India, China, red.).”

In- en output

Door het wegvallen van eenmalige maatregelen daalde de inspanning die Vlaanderen voor onderzoek en ontwikkeling doet in verhouding tot het bruto binnenlands product (bbp). Ceysens geeft de tijdelijke vermindering toe, maar benadrukt dat er een duurzaam groeipad naar meer geld voor innovatie is uitgestippeld. Volgens Europese normen moet de openbare sector tegen 2010 zowat 1 % van het bbp aan onderzoek en ontwikkeling spenderen. Voor Vlaanderen betekent dat 600 miljoen meer investeren. En laat dat nu toevallig het bedrag zijn dat de minister naar voor schuift als vermindering van de personenbelasting.

Overheid en ondernemingen samen moeten binnen twee jaar aan 3 % van het bbp geraken. Ceysens gelooft niet dat die norm wordt gehaald in Vlaanderen. Soete haakt in en zegt dat dit misschien wel kan als we geld stoppen in belastingverlagingen gericht op onderzoekers. Hij verwijst naar Nederland dat sociale bijdragen teruggeeft aan onderzoekers. “Iedereen zoekt naar kenniswerkers en het is opletten geblazen met geld in het systeem pompen, want als er onvoldoende aanbod is, bereik je alleen dat de lonen naar omhoog gaan.” De professor voegt eraan toe dat normen geen fetisjen mogen worden en hij beklemtoont dat lagere fiscaliteit, die wel degelijk innovatie ten goede komt, niet terug te vinden is in de Europese norm.

Patricia Ceysens ziet het niet anders: “De 3 %-norm gaat over wat Vlaanderen in onderzoek en ontwikkeling stopt. Je kan dan zeggen: ‘Ik heb gedaan wat moest, mijn innovatiegeweten is gesust.’ Maar ik weet wat we in het systeem steken, de input. Wat is echter de output daarvan? Daar bestaan onvoldoende indicatoren voor. We moeten duidelijk maken wat we verwachten: kennis, kunde én kassa. Ik wil kijken naar mijn rendement en als dat er niet is, stop ik er geen geld meer in. In het huidige systeem is het blijkbaar een evidentie dat het geld, zodra er een subsidie is gecreëerd, ook blijft stromen. Dat kan niet blijven duren.” (T)

Door Boudewijn Vanpeteghem/Foto’s Michel Wiegandt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content