Verwarrende aanslagbiljetten

De nieuwe procedure voor provincie- en gemeentebelastingen heeft nog last van kinderziekten.

Als men spreekt over de nieuwe fiscale procedure die enkele maanden geleden werd doorgevoerd, heeft men het meestal over de procedure voor de personenbelasting en de vennootschapsbelasting. Maar dat is niet het hele verhaal. De procedurehervorming raakt zowat alle belastingen: van de inkomstenbelastingen, over de BTW tot de registratie- en successierechten, de verkeersbelasting, de belasting op spelen en weddenschappen…

Opvallend is dat ook de provincie- en gemeentebelastingen de dans niet zijn ontsprongen. Merkwaardig, omdat de procedure voor deze belastingen nog maar een paar jaar geleden ten gronde werd hervormd. Maar die hervorming bleek een juridische miskleun te zijn, zodat zij door het Arbitragehof werd vernietigd.

DEPUTATIE.

Het grote probleem betrof de instantie waarbij men bezwaar kan indienen tegen de provincie- en gemeentebelastingen. Sedert jaar en dag was dat de bestendige deputatie van de provincie. En sedert jaar en dag werd ook aanvaard dat de bestendige deputatie – op het ogenblik dat zij uitspraak moest doen over een bezwaarschrift – een rechtsprekende functie had.

Men kan dat vergelijken met de figuur van de gewestelijke directeur op het gebied van de inkomstenbelastingen. Ook van hem werd gezegd dat hij – bij het beoordelen van een bezwaarschrift – optrad zoals een rechter. Met als gevolg dat hij, net als de gewone rechters, alle waarborgen moest bieden van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Precies omdat dit in hoofde van een ambtenaar zeer moeilijk te realiseren valt, heeft men aan de gewestelijke directeur zijn rechtsprekende functie ontnomen.

Sedert de recente fiscale procedurehervorming treedt de gewestelijke directeur nog louter op als een administratief orgaan. De gerechtelijke beoordeling komt pas later en is nu volledig toevertrouwd aan de gerechtelijke instanties (de gespecialiseerde fiscale rechtbanken van eerste aanleg, de hoven van beroep enzovoort).

BRUSSEL.

De problemen van onpartijdigheid en onafhankelijkheid speelden ook de bestendige deputaties parten. Vandaar dat enkele jaren geleden al werd beslist aan de bestendige deputaties hun rechtsprekend karakter te ontnemen. En ze alleen nog te beschouwen als een administratief orgaan.

Er was evenwel een kleine moeilijkheid. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is er geen bestendige deputatie. Vandaar dat men de beoordeling van de bezwaarschriften inzake lokale belasting daar had toevertrouwd aan een rechtsprekend college.

Maar die oplossing viel niet in goede aarde. Zij betekende immers dat de inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met hun bezwaarschriften nog altijd terecht konden bij een rechtsprekende instantie, terwijl de inwoners van de rest van het land slechts bezwaar konden indienen bij een administratieve overheid zonder rechtsprekende functie (de bestendige deputatie die van haar rechtsprekend karakter was ontheven). Het Arbitragehof vond dit discriminerend en vernietigde de nieuwe regeling. Het gevolg was dat de bestendige deputaties hun rechtsprekend karakter herwonnen. Met alle problemen die daaraan zijn verbonden.

NIEUW.

Vandaar dat men van de recente hervorming van de procedure gebruik heeft gemaakt om een nieuwe oplossing te bedenken. Het konijn dat men te voorschijn heeft getoverd, is alleszins origineel. Het bestaat erin dat de bestendige deputaties en het rechtsprekend college van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden ontheven van hun bevoegdheid om uitspraak te doen over de bezwaarschriften inzake provincie- en gemeentebelastingen. En dat men die bevoegdheid nu heeft overgeheveld, voor de provinciebelastingen naar de gouverneur, en voor de gemeentebelastingen naar het college van burgemeester en schepenen; instanties waaraan – zoals op het gebied van de inkomstenbelastingen – elk rechtsprekend karakter wordt ontzegd: bij het beoordelen van een bezwaarschrift treden zij louter op als administratieve overheid.

Wie zijn opmerkingen aan een rechter wil voorleggen, moet ook hier eerst bezwaar indienen bij de bevoegde administratieve overheid (hier, de gouverneur of het college van burgemeester en schepenen), en kan pas daarna aankloppen bij de gerechtelijke macht (de gespecialiseerde fiscale rechtbanken van eerste aanleg, de hoven van beroep enzovoort).

TERMIJN.

De nieuwe regeling is in werking getreden op 6 april 1999. Bezwaren tegen provincie- en gemeentebelastingen kunnen vanaf die datum dus niet langer worden ingediend bij de bestendige deputatie of het Brussels rechtsprekend college, maar moeten sindsdien worden ingediend bij de gouverneur (voor provinciebelastingen) of bij het college van burgemeester en schepenen (voor gemeentebelastingen).

Dit moet gebeuren binnen drie maanden vanaf de datum van de verzending van het aanslagbiljet of vanaf de contante betaling (voor de lokale belastingen die niet worden geïnd bij wijze van kohier).

STAD.

Uit de praktijk blijkt dat een en ander nog lang niet is ingeburgerd. Zo hebben de inwoners van een van de grootste steden van het land onlangs nog een aanslagbiljet in de bus gekregen voor een belasting op de vestiging van gezinnen. Een alleenstaande die op 1 januari van het belastingjaar op het grondgebied van de stad woont, betaalt 1000 frank; een gezin 2000 frank. Het belastingreglement bepaalt dat een aantal categorieën van personen de belasting niet hoeven te betalen. Bijvoorbeeld trekkers van het bestaansminimum.

Op het aanslagbiljet staat – zoals het hoort – in het lang en het breed beschreven hoe men bezwaar kan aantekenen tegen deze gemeentebelasting, en waar men daarvoor terecht moet. Klein probleem: het aanslagbiljet vermeldt nog de oude regeling; meer bepaald, dat men bezwaar moet indienen bij de bestendige deputatie. Blijkbaar gaat het om aanslagbiljetten die nog gedrukt zijn vóór de inwerkingtreding van de nieuwe fiscale procedure.

Om dat euvel op te lossen heeft de belastingontvanger er wel iets op gevonden. Bij het aanslagbiljet heeft hij een los blad gevoegd waarop de juiste procedure wel staat vermeld: het bezwaarschrift moet worden ingediend bij het college van burgemeester en schepenen.

WIJS.

Maar of de inwoners van deze grote stad daar nog wijs uit kunnen geraken, is zeer de vraag. Want op de achterkant van het losse toegevoegde blad staat het belastingreglement afgedrukt waarin opnieuw (nog) te lezen staat dat men met bezwaren bij de bestendige deputatie moet zijn. Dat wordt zelfs met een pijltje uitdrukkelijk onder de aandacht gebracht. Dat dit pijltje bedoeld is, niet om de (verkeerde) informatie extra te onderstrepen, maar wel om erop te wijzen dat dit onderdeel van het belastingreglement onder invloed van de nieuwe procedureregels anders moet worden begrepen, zal – zo mag men vrezen – het begripsvermogen van de gemiddelde burger ver te boven gaan.

Wat als de burger daardoor volledig in de war is gebracht, en hij op basis van hetgeen op het eigenlijke aanslagbiljet te lezen staat, zijn bezwaarschrift nog indient bij de bestendige deputatie (in plaats van bij het college van burgemeester en schepenen)?

Dat bezwaar zal onontvankelijk zijn. Hij zal dan een nieuw bezwaar moeten indienen bij het college van burgemeester en schepenen. En wat als de driemaandentermijn op dat ogenblik al verstreken is?

OPENBAARHEID.

De wetgeving inzake de openbaarheid van bestuur in de provincies en gemeenten biedt een goed argument om te verdedigen dat de bezwaartermijn in dit geval gewoon niet verstreken kan zijn. Zij zegt immers dat elk document waarmee een beslissing of een administratieve handeling met individuele strekking ter kennis wordt gebracht van een bestuurde, een aantal essentiële informatiepunten moet bevatten: de eventuele beroepsmogelijkheden, de instanties bij wie het beroep moet worden ingesteld en de geldende vormen en termijnen. Zij voegt daaraan toe dat, bij ontstentenis van een van deze informatiepunten, de verjaringstermijn voor het indienen van het beroep geen aanvang neemt.

NOORDEN.

Keren we terug naar aanslagbiljetten inzake gemeente- of provinciebelastingen die verkeerde informatie bevatten over de instantie bij wie men bezwaar moet aantekenen; of die, zoals in het besproken voorbeeld, elkaar tegensprekende informatiepunten bevatten, waardoor de burger het noorden dreigt kwijt te raken.

Het leidt weinig twijfel dat men zelfs in dit laatste geval kan volhouden (en minstens verdedigen) dat het aanslagbiljet niet conform de wetgeving is inzake de openbaarheid van bestuur. En dat het dus mag worden gelijkgesteld met een aanslagbiljet dat geen melding maakt van de instantie waarbij het bezwaar moet worden ingediend. Het gevolg daarvan is, zoals gezegd, dat de verjaringstermijn voor het indienen van het beroep geen aanvang neemt. In het kader van de provincie- en gemeentebelastingen betekent dit dat de termijn van drie maanden om bezwaar in te dienen bij de gouverneur of het college van burgemeester en schepenen geacht moet worden niet begonnen te zijn.

Jan Van Dyck is jurist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content